maandag 4 november 2013

Jeschua deel 1


Het Jacobus-evangelie over de jeugd van Jezus.

Jacobus, de jongste van de vier zonen uit het eerste huwelijk van Jozef, heeft dit evangelie tijdens het leven van Jezus opgetekend. Doch na enige eeuwen is dit destijds zeer populaire ‘proto-evangelie’ door de vele overschrijvingen ervan zozeer verminkt geraakt, dat de oorspronkelijke tekst naderhand niet meer als authentiek verklaard kon worden. Met als gevolg dat dit geschrift in 325 na Christus uit de canon van het toenmalige H. Schrift werd geschrapt. In het jaar 1843 werd de originele tekst van dit evangelie door middel  van de ‘innerlijk’ stem rechtstreeks gedicteerd aan Jakob Lorber (1800-1864), een eenvoudige musicus uit Stiermarken in Oostenrijk. Vanaf 1840 werd Jakob Lorber plotseling geconfronteerd met deze ‘stem’, die uit het niets verscheen en hem opdroeg de pen te nemen. In de daarop volgende 24 jaar zou hij een evangelie gaan schrijven, die zo gigantisch, diepgaand en veelomvattend is, dat met recht gesproken kan worden van een nieuwe openbaring. Tot het voornaamste werk van Jakob Lorber wordt gerekend het 11- delig ‘Groot Johannes Evangelie’, waarin minutieus verslag wordt gedaan van alles wat zich dagelijks rond Jezus afspeelde, dit gedurende de drie jaar waarin hij zijn evangelie verkondigde tot aan zijn dood op 33 jarige leeftijd aan het kruis.    

Bijzonder populair.

Het Jacobus proto-evangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest en heeft in de toenmalige gekerstende wereld een zeer intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Het behandelt dan ook boeiende onderwerpen zoals ‘de destijds nooit opgehelderde zwangerschapsoorzaak, de wondere geboorte, de drie jaar in Egypte en de eerste 12 kinderjaren van het leven van Jezus. De meest wonderbaarlijke manifestaties en diep ontroerende menselijke scenes, wisselen elkaar op de meest verrassende wijze talloze malen af. Doordat velen na de dood van Jezus dit werk indertijd wilde bezitten, werd het werk destijds ontelbare malen overgeschreven (drukwerk kende men nog niet) en in de toen populaire talen vertaald. Vaak door minder competente krachten die er voor persoonlijk gewin er een eigen draai aangaven. Deze popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van, dat het Jacobus-evangelie reeds in het begin van de vierde eeuw, veelal niet meer volgens de oorspronkelijk bedoelde versie onder de aandacht van de mensen kwam. In het oecumenische concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve mede met de ‘reïncarnatieleer’ apocrief worden verklaard. Eenmaal apocrief verklaard was het Jacobus-evangelie spoedig uit de circulatie verdwenen, het eerst in de toenmalige Christelijke kerken en later in alle landen. Dat het evangelie als zodanig daadwerkelijk heeft bestaan, staat onomstotelijk vast. Dit blijkt uit geschriften van de martelaar, filosoof en apologeet Justinus (100-165 jr. na Chr.), van de grote godsdienstgeleerde Origenes (185-254  jr. na Chr.) en van de vader van de kerkgeschiedschrijving Eusebius van Caesare (263-340 jr. na Chr.). Thans zijn er van het uit de canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in diverse bijbelmusea en in sommige oude kloosterbibliotheken.

De hoofdzaken in het Jacobus-evangelie in het kort weergegeven.

Het eerste deel van een achtdelige serie over het leven van Jezus Christus.

(In verband met de naderende kerst, zal met name aan de periode rond de geboorte van Christus veel aandacht besteed worden, de jaren daarna zullen in verhouding sneller doorlopen worden. Dat er sowieso veel aandacht aan dit 'apocriefe' evangelie wordt besteed is om de buitenwereld duidelijk te maken, dat de Bijbel in de vele kerkelijke concilies vaak ten onrechte is gewijzigd of ten dele werd herschreven. Hetgeen uiteindelijk ten koste ging van de authenticiteit van het geschrift.)

De tempeldienares.

Omstreeks de jaartelling was Jozef bezig een huis te bouwen in een streek tussen Nazareth en Jeruzalem. Een vooraanstaand burger van Jeruzalem liet dat huis daar bouwen als herberg, omdat de Nazareners tussen Nazareth en Jeruzalem een dergelijk onderkomen nog niet hadden. Terzelfder tijd was Maria, die vanaf haar derde jaar in de Tempel van Jeruzalem als tempeldienares was opgegroeid, volgens de regels van die tijd volwassen (14 jr.) geworden, waarop zij de Tempel moest verlaten en elders goed moest worden ondergebracht. Overigens was het in de Romeinse tijd (en daar gingen de Joden in die tijd ook in mee) gebruikelijk, dat meisjes vanaf hun veertiende jaar trouwden. Met wie zij trouwde koos hun vader uit. Jozef was vanaf dat hij Maria meegenomen had, wettelijk haar vader c.q. pleegvader. Het was in die tijd gebruikelijk dat godsvruchtige Joden om redenen een van hun dochters van jongs af aan in de Tempel op lieten groeien, opdat zij vroom, rechtvaardig en volgens de Joodse Wet, zeden en gebruiken op zou groeien. Bij Maria waren het de rijke en vrome ouders Joachim en zijn vrouw Anna, die aanvankelijk kinderloos bleven maar op hogere leeftijd toch nog een dochter kregen. Als dank voor dit Godsgeschenk besloten zij om haar op driejarige leeftijd af te staan aan de Heer, opdat zij Hem haar leven lang zou dienen. Toen Maria dus 14 jr. was, was volgens de Wet van Mozes het tijdstip aangebroken dat Maria de Tempel moest verlaten en elders goed moest worden ondergebracht. Daarom werden er naar alle plaatsen in Judea boden uitgezonden, die een en ander bekend moesten maken, opdat belangstellende huisvaders zich zouden melden, zodat een van hen het jonge meisje in zijn gezin op zou kunnen nemen, mits hij daartoe waardig bevonden zou worden. Toen dit bericht nu ook Jozef ter oren kwam, legde die zijn gereedschap neer en haastte zich naar Jeruzalem, alwaar hij zich naar de plaats van bijeenkomst in de Tempel begaf, die hem was opgegeven. Jozef was al een man op gevorderde leeftijd met vier grote zoons, die uit een vorig huwelijk nog bij hem thuis woonden en hem hielpen in zijn aannemersbedrijf. Jozef kon als weduwnaar in zijn huishouden wel een extra vrouwenhand gebruiken en hoopte op een flinke en kordate hulp. Nadat ieder van de gegadigden die naar Maria dongen, overeenkomstig het desbetreffende voorschrift, door een priester een aantal testen ondergingen over hun integriteit en oprechte bedoelingen, werd Maria zonder dat Jozef dat echt verwachtte aan hem toegewezen. Maar toen sloeg de schrik Jozef plotseling om het hart, hij was sterk onder de indruk van de schoonheid, de bevalligheid en de lieflijkheid van het meisje en twijfelde sterk of hij wel de juiste persoon zou zijn om dit lieve kind in zijn huis op te moeten nemen. Jozef vroeg de priester nogmaals te bidden of de keuze wel goed was geweest. Nadat de priester dat had gedaan, kwam hij naar buiten en zei: ‘er is in heel dit land geen rechtvaardiger man te vinden dan jij Jozef’. Daarom heeft de almachtige Heer jou uit de velen uitverkoren en ga dus in vrede en zorg goed voor haar, Amen. Tevreden gesteld verliet Jozef nu de Tempel en begeleidde hij Maria naar Nazareth, waar hij haar in zijn destijds eenvoudige woning binnenleidde.

De vooraankondiging van de geboorte des Heren.

Toen Maria een aantal maanden later, inmiddels een beetje gewend aan haar nieuwe woonomgeving, met een kruik naar buiten ging om bij de pomp water te halen, hoorde zij plotseling een stem die haar aansprak. Doch zij ontwaarde niemand om zich heen en schrok hevig van deze stem uit het niets. Nog nauwelijks bekomen van de schrik vatte zij haar werkzaamheden al bevend weer op. Toen plotseling een ‘Engel des Heren’ (de Engel Gabriël) voor haar stond. De Engel stelde Maria gerust en verklaarde dat zij binnenkort zwanger zou worden en dat zij zich daarop moest voorbereiden. Maar hoe zou dat dan wel moeten gebeuren vroeg Maria? Ik ben niet eens getrouwd en heb nog niet eens kennis gemaakt met een man, die met mij zou willen trouwen? Nu sprak de Engel opnieuw en zei ‘luister uitverkoren maagd van God’. Zo zal het niet gebeuren, maar de ‘kracht des Heren’ zal je overschaduwen. Daarom zal het ‘Heilige’ dat uit je geboren zal worden dan ook de ‘Zoon des Allerhoogste’ genoemd worden. Bij zijn geboorte moet je Hem de naam ‘Jeschua (Jezus) resp. Jehoschua’ geven. Jehoschua komt van Jeho/Jawe ofwel God en Schua betekent Redder. Want Jeschua zal zijn Volk verlossen van zijn zonden, van het ‘vonnis’ en van de eeuwig dood. Toen Maria dit alles hoorde viel zij echter voor de Engel op haar knieën en zei: ‘omdat ik des Heren dienstmaagd ben, geschiedde mij naar zijn Wil, overeenkomstig hetgeen U gezegd hebt’. Toen verdween de Engel van het een op het andere moment en ging Maria weer aan het werk. Toen de Engel plotseling verdwenen was, loofde en prees Maria God de Heer, terwijl ze bij zichzelf sprak: ‘oh, maar wat ben ik dan toch wel voor U, oh Heer, dat U mij een dergelijke grote genade wilt bewijzen?’ En zou ik dan wel weten wat het betekent als men zegt ‘dat een vrouw een kind baart?’ Toen opeens sprak een zachte tedere stem tot haar: ‘Maria maak je geen onnodige zorgen je hebt ontvangen en de Heer is met je. Ga maar weer rustig aan je werk, want zoiets zal er in de toekomst nooit meer plaatsvinden’.  
De zwangerschap.

Korte tijd later merkte Maria dat zij dag na dag zwaarder werd. Zelf merkte Maria dat maar al te goed en probeerde zij dan ook haar zwangerschap voor Jozef en diens zonen zo goed mogelijk te verbergen. Maar na verloop van twee maanden hielp haar dat verbergen niet meer. Jozef viel dat op en kreeg argwaan. Hij overlegde vervolgens in het geheim met een van zijn vrienden te Nazareth over wat er met Maria toch wel aan de hand zou kunnen zijn. De vriend die zelf arts was zei na het verhaal gehoord te hebben; ‘luister broeder, een vreselijk onheil heeft kennelijk je huis getroffen. Je moet weten dat dit meisje zwanger is en wel in een vergevorderde staat’. Jozef verklaarde echter beslist niet te weten of Maria met iemand contact zou hebben gehad. Maar zei tegen zijn vriend, ik zal er alles aan doen om op het spoor van de waarheid te komen. Nadat Jozef thuis Maria duchtig aan de ‘tand’ had gevoeld over haar plotselinge zwangerschap zei Maria: ’vader als u luisteren wilt, zal ik zeggen wat mij overkomen is. Maar dat is dan ook even waar, als het feit dat er een rechtvaardige God over ons heerst’. Nu vertelde zei Jozef over de verschijning van de Engel Gabriël een klein jaar geleden en wat de Engel allemaal aan haar voorspelde. Daarom vader, zeg ik het nogmaals: ‘zowaar de Heer leeft, zo waarlijk ben ik rein en weet ik van geen man iets af. Maar evenmin weet ik iets af van het geheim Gods, dat ik nu tot mijn grote verdriet onder het hart moet dragen!’. Vreselijk geschrokken over de situatie waarin zij nu terecht waren gekomen kwam Jozef korte tijd later met het besluit, dat het maar beter was dat Maria het huis moest verlaten. Jozef deelde dat nu aan Maria mee en zij besloot zich hierin te zullen schikken. Dezelfde nacht verscheen er echter een Engel in een droom aan Jozef, een Engel die sprak: ‘Jozef, voor Maria die des Heren de zuiverste maagd is, hoef je niet in angst te zitten’! Want wat zij onder het hart draagt, is verwekt door de ‘Heilige Geest’ en bij zijn geboorte moet je hem de naam ‘Jeschua’ geven. Op dat zelfde moment werd Jozef uit zijn slaap gewekt en prees hij de Heer, die hem zozeer begenadigd had. De volgende morgen omhelsde Jozef Maria en zei tegen haar: ‘Maria, jij bent zo zuiver! Je mag toch bij mij blijven. De Heer heeft mij vannacht over jou een getuigenis gegeven, want wat uit jou geboren gaat worden is des ‘Heren Wil’ en moet de naam ‘Jeschua’ krijgen. Direct begreep Maria nu dat de Heer ook met Jozef had gesproken, omdat zij dezelfde naam hoorde die ook de Engel haar had opgegeven, terwijl zij deze naam nog niet aan Jozef had verteld. Van nu af aan behoedde Jozef Maria met de grootste zorgvuldigheid en liet hij haar aan niets ontbreken dat zij in haar toestand nodig had.  

Verantwoording bij de hogepriester.

Al snel kwam het bericht over de zwangerschap van Maria de priesters in de Tempel van Jeruzalem ter oren en moest Jozef zich tegenover de hogepriester verantwoorden. Jozef en Maria spoedde zich toen beiden naar de Tempel. Toen zij voor de hogepriester stonden, vroeg deze op zeer strenge toon aan Maria: ‘maar Maria, jij die met alle liefde en zorg in onze Tempel is opgegroeid, waarom heb jij ons dit aangedaan?’ Hoe heb jij je ziel zo afschuwelijk kunnen belasten? Toen begon Maria hevig te snikken en onder het huilen door bracht zij uit: ‘zo zeker als God, de Heer van Israël leeft, zo zeker ook ben en voel ik mij rein! Nooit heb ik mij aan een man gegeven! Vraagt u maar aan Jozef, die door God zelf werd uitverkoren!’ Toen wende de hogepriester zich tot Jozef en vroeg deze om een verklaring. Doch Jozef zei: ‘ik zeg u bij alles wat mij heilig is, zo waarlijk  de Heer, mijn God leeft, zo waarlijk ook ben ik rein, zowel ten overstaan van dit meisje als ten overstaan van u en tegenover God.’ Maar de hogepriester geloofde hem niet en beschuldigde Jozef van bedrog. Maar na veel heen en weer gepraat zei de hogepriester: ‘als jij je duidelijke schuld tegenover God blijft ontkennen, dan zal ik jullie beiden moeten verplichten het ‘vloekwater’ (bitter en troebel water, dat bij de Joden gebruikelijk was om de onschuld te laten blijken) te drinken, zodat jullie grote zonden voor jullie dierbaren en voor iedereen duidelijk naar voren komen.’ Vervolgens gaf de hogepriester aan beiden een beker van deze bittere vloeistof te drinken en zond hen naar een verlaten en verboden plek in de bergen, om de vloeistof zonder verdere eten of drinken zijn ‘werk’ te laten doen. Dit in de verwachting dat zij nauwelijks nog levend of op zijn minst doodziek terug zouden keren. Drie dagen later kwamen zij beiden echter geheel levend, gezond en opgewekt weer terug, zodat heel het aanwezige volk zich erover verbaasde, dat van hen geen zonde aan het daglicht was gekomen. De hogepriester die zelf ook mateloos verbaasd was, zei nu: ‘nu God de Heer jullie zonden niet openbaar heeft willen maken, wil ook ik jullie niet veroordelen. Ik spreek jullie dus vrij van schuld en boete! Maar omdat Maria nu toch zwanger is, moet zij als ‘boete’ jouw vrouw zijn, omdat zij zwanger is geworden zonder dat ik daarvan tevoren op de hoogte was gesteld. Nooit zal zij meer een andere man mogen huwen, al zou zij jong weduwe worden. Vertrekken jullie nu maar in vrede en als getrouwd echtpaar. Nu nam Jozef Maria mee naar huis en vervuld van vreugde loofde en prees hij God, omdat Maria nu zijn wettige vrouw was geworden.

Volkstelling.  

Welgemoed bracht Jozef met Maria, die nu zijn vrouw was, de resterende twee maanden thuis door en werkte Jozef extra hard voor het onderhoud van Maria. Maar toen vervolgens de tijd aanbrak, dat zij zou gaan baren gebeurde er weer iets ergs, waardoor Jozef in de grootste moeilijkheden dreigde te geraakten. De Romeinse keizer Augustus (Gaius Octavianus 63 v.Chr/39 n.Chr.) liet namelijk in alle landen waarover hij regeerde een gebod uitgaan, dat alle volkeren van zijn rijk moesten worden geregistreerd en worden geteld, maar dat zij ook ter wille van een juiste belastingheffing en rekrutering moesten worden beschreven. Voor de Nazereners was er uiteraard geen uitzondering gemaakt en was dus Jozef genoodzaakt om naar Bethlehem te gaan, de stad van David alwaar de Romeinse registratie-commissie gevestigd was. Toen Jozef op de hoogte werd gesteld van dit gebod, waarvoor hij trouwens al eens op een vergadering te Jeruzalem had moeten verschijnen, zei hij bij zichzelf: ‘Heer, dit is opnieuw een zware slag voor mij, nu juist Maria vlak voor haar bevalling staat’. Maar wat  kan ik anders doen? Ik moet mijn vier zoons ook laten inschrijven, want die zijn dienstplichtig. Maar wat moet ik in ’s Heren naam met Maria beginnen? Thuis laten kan ik niet, want wat zou zij moeten beginnen als de tijd van de bevalling zou zijn aangebroken? Maar neem ik haar mee, wie geeft me dan de zekerheid dat zij niet onderweg bevalt, dan zou ik immers ook niet weten wat ik met haar zou moeten beginnen? Bovendien zal ik dan ook Maria moeten laten inschrijven en hoe zal men dan reageren op het grote leeftijdsverschil. Dan zal ik mij in alle opzichten ook daarover moeten verantwoorden. Kortom Jozef zat behoorlijk in gewetensnood, maar nog diezelfde dag kwam er een oude wijze vriend van Jozef uit Nazareth op bezoek die hem uitgebreid geruststelde en zei: ’het is de wil van de Heer, dat wij allemaal samen naar Bethlehem gaan, dus moeten wij ons op hem vertrouwen en naar Zijn wil voegen en doen wat de Heer wil’. Nu volgde Jozef de raad van zijn vriend op en gaf zijn vier zonen, ‘Joses, Jacobus, Judas en Simon’ de opdracht de tocht naar Bethlehem voor te bereiden en de ezels te bepakken en te zadelen. Maar voordat zij vertrokken knielde Jozef neer om te bidden voor de Heer. Toen hoorde hij opeens een stem uit het niets, die klonk als van buitenshuis en die zei: ’weet dat de Heer deel uitmaakt van jouw gezin en dat hij met jou naar Bethlehem zal vertrekken. Wees dus gerust, Hij zal niet gedogen dat jou of jouw gezin maar iets overkomt! Toen Jozef dit alles had gehoord was hij opgelucht en dankte hij de Heer voor deze genade en gaf aan iedereen de opdracht zich gereed te maken voor vertrek.   

 
In het volgende deel: de bevalling, de visioenen en de verschijningen bij de grot.



Inspiratie: De jeugd van Jezus, Jakob Lorber. Het internet.

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten