donderdag 7 november 2013

Jeschua deel 2


Wat voorafging

Het Jacobus-evangelie over de jeugd van Jezus.

Jacobus, een van de vier zonen uit het eerste huwelijk van Jozef, heeft dit evangelie tijdens het leven van Jezus opgetekend. Doch na enige eeuwen is dit destijds zeer populaire ‘proto-evangelie’ door de vele overschrijvingen ervan zozeer verminkt geraakt, dat de oorspronkelijke tekst naderhand niet meer als authentiek verklaard kon worden. Met als gevolg dat dit geschrift in 325 na Christus uit de canon van het toenmalige H. Schrift werd geschrapt. In het jaar 1843 werd de originele tekst van dit evangelie door middel  van de ‘innerlijk’ stem rechtstreeks gedicteerd aan Jakob Lorber (1800-1864), een eenvoudige musicus uit Stiermarken in Oostenrijk. Vanaf 1840 werd Jakob Lorber plotseling geconfronteerd met deze ‘stem’, die uit het niets verscheen en hem opdroeg de pen te nemen. In de daarop volgende 24 jaar zou hij een evangelie gaan schrijven, die zo gigantisch, diepgaand en veelomvattend is, dat met recht gesproken kan worden van een nieuwe openbaring. Tot het voornaamste werk van Jakob Lorber wordt gerekend het 11- delig ‘Groot Johannes Evangelie’, waarin minutieus verslag wordt gedaan van alles wat zich dagelijks rond Jezus afspeelde, dit gedurende de drie jaar waarin hij zijn evangelie verkondigde tot aan zijn dood op 33 jarige leeftijd aan het kruis. Het Jacobus proto-evangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest en heeft in de toenmalige gekerstende wereld een zeer intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Doordat velen na de dood van Jezus dit werk indertijd wilde bezitten, werd het werk destijds ontelbare malen overgeschreven (drukwerk kende men nog niet) en in de toen populaire talen vertaald. Deze popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van, dat het Jacobus-evangelie reeds in het begin van de vierde eeuw, veelal niet meer volgens de oorspronkelijk bedoelde versie onder de aandacht van de mensen kwam. In het oecumenische concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve mede met de ‘reïncarnatieleer’ apocrief worden verklaard. Dat het evangelie als zodanig daadwerkelijk heeft bestaan, staat onomstotelijk vast. Dit blijkt uit geschriften van de martelaar, filosoof en apologeet Justinus (100-165 jr. na Chr.), van de grote godsdienstgeleerde Origenes (185-254  jr. na Chr.) en van de vader van de kerkgeschiedschrijving Eusebius van Caesare (263-340 jr. na Chr.). Thans zijn er van het uit de canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in diverse bijbelmusea en in sommige oude kloosterbibliotheken.


(In verband met de naderende kerst, zal met name aan de periode rond de geboorte van Christus veel aandacht besteed worden, de jaren daarna zullen in verhouding sneller doorlopen worden. Dat er sowieso veel aandacht aan dit 'apocriefe' evangelie wordt besteed is om de buitenwereld duidelijk te maken, dat de Bijbel in de vele kerkelijke concilies vaak ten onrechte is gewijzigd of ten delen werd herschreven. Hetgeen uiteindelijk ten koste ging van de authenticiteit van het geschrift.)
 

Vervolg van deel 1

De bevalling en de overnachting in de grot.

De karavaan met Jozef, Maria en de zonen van Jozef naderde gestaag de stad Bethlehem, doch toen zij de stad bijna genaderd waren riep Maria op een gegeven moment plotseling naar Jozef: ‘oh Jozef, kunnen we hier niet stoppen! Degene die in mij is begint mij nu toch wel vreselijk te benauwen! Laten we daarom stilhouden!’ Door deze plotselinge noodkreet van Maria werd Jozef volkomen verrast, hij begreep dat wat nu te gebeuren stond, hij het meest van alles vreesde. Hij liet onmiddellijk halt houden en Maria zei: ‘til mij alsjeblieft van die ezel af, want wat in mij is wil er uit en ik kan de druk niet langer weerstaan!’ Jozef was echter ten einde raad en zei: ‘om Godswil Maria, je ziet toch dat hier nergens een herberg is, waar moet ik dan met je heen? Maria antwoordde: ‘ kijk daar in die berg is een grot, het is nog geen honderd passen van hier. Breng ons daar heen, ik kan onmogelijk verder!’ Vlug stuurde Jozef zijn groep nu in de richting van de grot en tot zijn grote opluchting bemerkte hij dat deze grot de herders uit de omgeving tot een soort noodstal diende. Er lag her en der wat hooi en stro, waarvan Jozef onmiddellijk een noodbed voor Maria liet maken.  Toen dat noodbed klaar was, bracht Jozef vlug Maria de grot in, waar zij op het noodbed plaats nam. Nu Maria op dat noodbed wat geriefelijker kon liggen zei Jozef tegen zijn zoons: ‘de twee oudsten moeten nu bij Maria gaan waken en in geval van nood moeten jullie haar zo goed mogelijk helpen’. Vooral jij Joël (Joses) jij hebt in het verleden in Nazareth al eerder op dit soort dingen wat kijk gekregen. De andere drie moesten de os en de ezels verzorgen en de ossenkar in de grot onderbrengen, die daar ruim genoeg voor was. Na alles geregeld te hebben zei Jozef tegen Maria ‘nu ga ik vlug de berg op om in Bethlehem een vroedvrouw te zoeken.’ Hierna ging Jozef vlug de grot uit. Inmiddels was het al vrij laat geworden, zodat in de schemering al de eerste sterren te zien waren. Maar Jozef was nauwelijks de grot uit en beleefde plotseling een soort wonder. Het was volgens Jozef alsof de wereld even ‘stilstond’. Hij zag verderop een groepje werklui, daarvan verwijderd herders in het veld, een kudde schapen een kudde bokken, zwermen vogels een bergbeek met zogenaamd stromend water. Maar alles leek een ogenblik volkomen stil te staan. Het leek alsof alles op de aardbodem even stil en levenloos was geworden, er was overal geen enkele beweging te zien. Maar toen het visioen van Jozef voorbij was kwam er plotseling bergafwaarts een vrouw naar hem toegelopen, die vroeg: ‘Man, waar wil jij zo laat nog naar toe?’ Jozef zei haar dat hij een vroedvrouw zocht omdat er in de grot een vrouw moest baren. Waarop de vrouw verklaarde toevallig zelf een vroedvrouw te zijn. Jozef vertelde van wat er allemaal voorgevallen was, ook het visioen van zojuist, waarop de vrouw verbaasd en ongelovig reageerde. Waarop Jozef zei, ‘kom mee de grot in en overtuig u met uw eigen ogen!’

Verschijningen bij de grot en een visioen van de vroedvrouw.   

De vroedvrouw stemde daarin toe en ging met Jozef mee naar de grot. Maar toen zij vlak bij de grot kwamen, verdween deze plotseling in een dichte wolk, zodat zij de ingang niet konden vinden. Waarop de vroedvrouw zei: ‘mijn ziel maakt vandaag grootse gebeurtenissen mee!’ Vanmorgen heb ik namelijk ook al een zeer wonderlijk visioen gehad, waarin alles juist zo voorviel als ik het nu in werkelijkheid zie gebeuren. U bent dezelfde man, die ik in dat visioen zag komen! Tevoren zag ik ook al dat iedereen op heel de wereld midden in zijn bezigheden stilhield. Precies zoals u het ook al zag! Ook de grot heb ik gezien waarover zich een wolk spreidde. En met u sprak ik ook, zoals ik nu doe. En in de grot zag ik nog veel meer wonderbare dingen. Daarom durf ik nu dan ook voor u en voor God te getuigen: ‘er is aan Israël een groot geluk ten deel gevallen! Er is een ‘Redder’ gekomen, van boven gezonden en juist nu in deze tijd van grote nood! Nadat de vroedvrouw dit getuigenis had gezegd, week de wolk van de grot terug en vanuit de grot ‘sprong’ als het ware een geweldig licht Jozef en de vroedvrouw tegemoet. Zo fel dat hun ogen het niet konden verdragen! Een moment later begon het geweldig sterke licht wat dragelijker te worden en juist op het moment dat het kindje voor het eerst de borst van de Moeder nam, werd het kindje zichtbaar. Nu ging de vroedvrouw met Jozef mee de grot in. Zij bekeek het kindje en diens Moeder en bevond dat heel de bevalling op wonderbaarlijke wijze al volmaakt verlopen was. Daarom zei ze: ‘inderdaad, dit is werkelijk de door alle profeten bezongen Verlosser’. Die reeds in de moederschoot vrij zal zijn van alle ‘boeien en banden’, om daardoor aan te tonen dat Hij alle harde wettelijke boeien verbreken zal. En dit heeft hoogstwaarschijnlijk te betekenen, dat dit kindje eens als man, de wereld berechten zal naar maatstaven van ‘Liefde en niet naar die van de Wet’! En tegen Jozef zei ze: ‘gelooft u mij maar gerust, gelukkige man van deze vrouw, het is echt niet te geloven maar de hele bevalling lijkt prima te zijn verlopen! En met moeder en kind is ook alles uitstekend in orde! Maar laat mij nu maar vlug uit deze grot verdwijnen, want het begint mijn gemoed te benauwen en ik besef, dat ik niet rein genoeg ben om deze al te heilige nabijheid van mijn en uw God en Heer te kunnen verdragen! Toen de vroedvrouw uit de grot kwam trof ze echter haar zuster Salome aan, die haar vanwege het visioen die haar zuster ’s morgens aan haar verteld had, gevolgd was. De vroedvrouw vertelde aan haar zuster dat het visioen zo juist volledig door de feiten bevestigd was. Hetgeen door Salome met ongeloof werd beantwoord, waarop de twee zusters de grot in gingen. Waarna er een aantal wonderbaarlijke manifestaties plaatsvonden, waaronder de verschijning van een Engel des Heren. En het verzoek van de Engel om over de gebeurtenissen voorlopig te zullen zwijgen, opdat de Heer door woorden en daden van Zichzelf zal getuigen.

Lofzang van de Engelen.

Omdat het inmiddels al laat geworden was vroegen de zonen van Jozef: ‘Vader, we zijn vermoeid van de reis en van alles wat er voorgevallen was, mogen wij nu met zijn allen gaan slapen?’ Maar Jozef antwoordde: ‘kinderen, jullie zien toch wel wat voor een grenzeloos grote genade ons allen ten deel gevallen is’. Blijf liever nog wakker om gezamenlijk God te loven. Ga liever naar Maria om het ‘kindje’ te strelen en te liefkozen. Wie weet of jullie oogleden dan niet zo gesterkt zullen worden, alsof jullie uren vast geslapen zouden hebben. Dit deden Jozefs zonen en het ‘kindje’ glimlachte meteen tegen hen en strekte zijn handjes naar hen uit, als had het hen als zijn broers aangenomen. Ze waren allemaal stom verbaasd en zeiden: ‘nou, dit is vast geen gewoon kind, want wie heeft er ooit meegemaakt dat iemand door een zo juist pasgeboren kindje al zo verrukkelijk werd begroet?’ En bovendien voelen wij ons plotseling zozeer gesterkt, alsof we ’s morgens volkomen verkwikt uit onze bedden stapten! Vervolgens brachten de zonen op verzoek van Jozef de ezel en de os naar het ‘kraambed’, alwaar de dieren uit eigener beweging al aan Maria’s hoofdeinde gingen liggen, zodat ze over Moeder en kind heen konden ademen en hen daardoor behoorlijk verwarmden. Hetgeen iedereen sterk deed verbazen over dit gedrag van de dieren. Geleidelijk aan werd alles rustig in de grot totdat ongeveer een uur voor zonsopgang, plotseling iedereen van buiten de grot prachtige lofzangen hoorden zingen. Dadelijk stuurde Jozef zijn oudste zoon Joël naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Joël ging daarop naar buiten en zag dat alle regionen van heel het firmament om hem heen vervuld was door ‘myriaden’ lichtende Engelen. Waarop Joël verbijsterd de grot in rende om te vertellen wat hij gezien had. Direct ging iedereen naar buiten om allen zich hiervan te overtuigen. En toen iedereen, behalve Moeder en kind, volop van dit schouwspel hadden genoten, keerden zij allen opgewonden in de grot terug om ook Maria hiervan te getuigen. Zij zeiden: ‘luister, jij zuiverste van alle maagden des Heren, wat jij gebaard hebt moet waarlijk door de Heilige Geest zijn verwekt, want heel de hemel getuigd daar uitgebreid van!’ Maar, hoe zal het met ons aflopen, nu de hele wereld wel moet aannemen wat hier gebeurd is? Welk een machtige getuigenis voor ons van de hemel uitstraalt, dat heb ik zojuist afgelezen van de verwonderde gezichten van de vele herders, die hun blikken omhoog gericht hielden, zei Jozef. Als eenstemmig zong iedereen mee met de machtige koren van de Engelen. Hun gezang luidde: ‘Dauwt hemelen van Boven de Gerechtige! Vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aan God in den Hoge, aan Hem, die komt in de Naam des Heren!’ Maria, de hele wereld kon dit nu horen en zien, men zal dus nu wel komen om ons te vervolgen, zei Jozef. Zodat we moeten vluchten door dalen en over bergen! Zo vlug we maar enigszins kunnen, zullen we van hier moeten vertrekken, dat wil zeggen, zodra we zijn geregistreerd. Maar Maria zei echter: ‘je kunt toch wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan! We moeten alles maar aan de Heer overlaten. Hij heeft ons tot hier geleid en beschermd, dat zal Hij dus zeker wel verder blijven doen!

De Engelen.

Nauwelijks had Maria haar woorden gesproken, of daar stonden reeds twee Engelen voor de grot. Zij waren de leiders van een groep herders en ze toonden de herders, dat daar ‘Degene’ geboren was, tot wie hun lofzangen gericht waren geweest. Vervolgens gingen de herders de grot binnen. Ze knielden voor het ‘kindje’ neer en aanbaden het. En ook de Engelen kwamen met hele scharen tegelijk om het ‘kindje’ te aanbidden! Vol verbazing keken Jozef, zijn zoons en de twee aanwezige vrouwen op naar Maria en het ‘kindje’ en Jozef sprak: ’oh mijn God, wat gebeurt er nu weer?! Hebt U dan Zelf in dit pasgeboren kind een fysiek lichaam aanvaard?! Hoe zou het anders kunnen dat Het aanbeden wordt, zelfs door Uw heilige Engelen? Maar Heer, als U nu hier bent, hoe zit het dan met de Tempel in Jeruzalem en met het ‘Allerheiligste’ in de Tempel? Nu kwam er een Engel naar voren, die zei tot Jozef: ‘stel maar geen vragen en wees maar niet bezorgd, want de Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel waarop zijn erbarmen wordt getoond!’ Hij heeft nu Zijn volk bezocht, zoals Hij had voorspeld door Zijn kinderen, Zijn knechten en door Zijn profeten! Wat hier voor je ogen plaatsvindt gebeurt volgens Zijn Wil en Hij is Heilig, ja meer dan Heilig! De Engel ging vervolgens van Jozef weg om opnieuw het ‘kindje’ te aanbidden. Dat nu al de aanwezigen, die hem aanbaden met gespreide handjes toelachte. Toen de zon tenslotte opkwam, verdwenen de Engelen maar de herders bleven nog en trachtten van Jozef te weten te komen, hoe zoiets kon zijn gebeurd. Doch, Jozef zei hun: ‘lieve mensen, zo wonderlijk als het gras groeit uit de aarde, zo is ook dit wonder gebeurd!’ Wie immers weet hoe het gras groeit en hoe de hele natuur tot groei en bloei kan komen? Evenmin weet ik over dit wonder iets te vertellen! God heeft het kennelijk zo gewild, dat is alles wat ik ervan zeggen kan. Met deze uitleg waren de herders tevreden, zodat zij Jozef verder niets meer vroegen. Ze gingen nu weg en wat later brachten ze voor Maria allerlei versterkende middelen.

Bezorgdheid over de registratie.

Toen de zon al ruim een uur aan de hemel stond, vroeg Jozef aan de vroedvrouw, die met haar zus Salome uiteraard nog aanwezig waren. ‘Luister, vriendin en zuster uit Abraham, Izaak en Jacob, over die registratie zit ik heel erg in!’ Maar waar in de stad Bethlehem zitting wordt gehouden weet ik niet. Het lijkt mij daarom het beste, dat Salome hier bij Maria blijft en dat jij met mij en mijn zoons meegaat naar de Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft. Als we vroeg zijn, komen we wellicht eerder aan de beurt. En de vroedvrouw zei: ‘man, vol genade, dat treft! Die hoofdman ‘Cornelius’ uit Rome woont namelijk tijdelijk bij mij in huis, een van de eerste huizen van de stad’. Hij houdt daar ook kantoor. Hij is voor ons weliswaar een heiden, maar overigens is hij een goed en rechtschapen man. Ik zal wel alleen naar hem toegaan en hem alles vertellen, behalve dan van de wonderen en van wat hier vannacht allemaal plaats gevonden heeft. Dan zal de zaak wel gauw voor elkaar zijn. De vroedvrouw ging op pad en ze vond de hoofdman Cornelius, een jonge man die graag uitsliep nog te ruste. Ze vertelde hem alles wat hij weten moest. Cornelius stond meteen op, sloeg zijn toga om en zei tegen zijn hospita: ‘beste vrouw, ik geloof alles wat je zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan, omdat ik daartoe een bijzonder sterke aandrang voel’. Volgens jouw verhaal is het dichtbij, zodat ik dan ook best op tijd nog achter mijn bureau kan zitten. Breng mij er dus maar meteen naar toe! Daar was de vroedvrouw blij mee en dus bracht ze de haar bekende brave en nog jonge Romeinse hoofdman erheen. Toen ze beiden voor de grot stonden, zei hij: ‘oh vrouw, hoe ongedwongen ga ik in Rome tot mijn Keizer en hoe moeilijk is het mij om hier in deze grot binnen te gaan’! Hier moet wel iets bijzonders aan de hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt, jij bent immers een goede Jodin! Maar de vroed vrouw zei: ‘waarde hoofdman, als u hier nog even voor de grot wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan en u zeggen hoe of wat er aan de hand is’. Zij ging dus naar binnen en vertelde aan Jozef dat de hoofdman persoonlijk meegekomen was en buiten stond te wachten. Jozef geroerd door de mededeling en zeer vereert van het feit dat de hoofdman persoonlijk meegekomen was, spoedde zich nu met de vroedvrouw naar buiten en viel Cornelius te voet met de woorden: ‘gemachtigde van de grote keizer erbarm u over mij, arme grijsaard’. U moet namelijk weten, dat mijn nog jonge vrouw die mij door het lot in de Tempel werd toegewezen, hier ter plaatse vannacht haar kind heeft gebaard en dat terwijl ik hier gisteren pas was aangekomen. Zodat ik mij niet direct bij u kon melden. Terwijl Cornelius Jozef wat geruststelde zei hij: ‘maar beste man, waar maak jij je nu toch zorgen over’? ‘Laat me liever even binnen, dan kan ik zien hoe u hier bent ondergebracht’. Nu bracht Jozef Cornelius de grot binnen. Toen Cornelius zag hoe het ‘kindje’ hem toelachte, was hij over dit gedrag van de pasgeboren baby zeer verbaasd. Hij zei: ‘bij Zeus, dit is een volstrekt unicum! Ik voel mij als herboren, nooit eerder heb ik me zo rustig en blij gevoeld’! Ik neem vandaag een vrije dag en blijf voor de rest van de dag jullie gast.

Cornelius vragen over de hele gang van zaken en Jozef in verlegenheid gebracht.

Nadat de familie en de hoofdman elkaar uitgebreid de juiste beleefdheden hadden uitgewisseld, zoals dat in die tijd gebruikelijk was, zei Jozef: ‘beste hoofdman wat hier sinds gisteren is voorgevallen was allemaal buitengewoon uniek, was het maar mogelijk om u te overtuigen van het absoluut unieke van het wezen van onze God’. Hoe graag zou ik dat dan over hebben voor uw eeuwig heil! Ik merk dat u onze taal voldoende machtig bent, daarom zou ik u aanraden ergens onze heilige boeken te lezen, want daarin zult u feiten vinden, die u in de grootste verbazing zullen brengen! Doch Cornelius antwoordde, dat heb ik al reeds gedaan en daarbij ben ik onder andere op een voorspelling gestoten, waarin de Joden een nieuwe koning werd beloofd. Zeg mij of je weet wanneer die koning volgens jouw informatie dan wel zal komen en vanwaar? Hierdoor werd Jozef enigszins in verlegenheid gebracht en zei daar even later op: ‘uit de hemel zal die Koning komen als de Zoon van de Eeuwige God’! Zijn Rijk zal niet van deze Aarde zijn, maar van de wereld der ‘geesten’, van die van de Waarheid! Nu zei Cornelius dat begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat die Koning van jullie uit een maagd en in een stal geboren zal worden en wel in de omgeving van deze stad. Hoe moet ik dat verklaren? Waarop Jozef zei: ‘kijkt u eens naar dit meisje en haar pasgeboren, u zult daar dan wel vinden wat u zoekt’! Cornelius deed dat nu en nam Maria en het ‘kindje’ nauwkeurig op met de bedoeling om in haar en in Hem de toekomstige koning der Joden te ontdekken. Ook vroeg hij uitgebreid hoe Maria zo vroegtijdig zwanger geworden was. En van Tempel dienares zo snel de vrouw van Jozef geworden was?. Vervolgens vertelde Maria alles wat hij weten wilde tot grote verbazing en groot ongeloof van Cornelius. Daarop wende Cornelius zich tot de twee vrouwen, waaronder ook Salome. Salome die mede met haar zuster als vroom bekend stonden antwoordde: ‘als u ons niet wilt geloven, ga dan naar buiten en kijk naar de zon’! Vier uur is die al op en toch staat ze nog in het oosten en ze waagt het niet verder te gaan langs haar baan. Cornelius ging nu naar buiten en kwam terstond weer terug en zei toen stomverbaasd: ‘werkelijk je hebt gelijk’! Als dit met het gezin verband houdt, dan gehoorzaamt zelfs onze god ‘Apollo’ hen! Dan zou hier de machtigste van alle goden ‘Zeus’ zelf, bij betrokken moeten zijn. En dan zou de geschiedenis van ‘Deucalion’* zich wel eens kunnen gaan herhalen. In welk geval ik er de Keizer van Rome onmiddellijk van in kennis zal moeten stellen! Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen twee machtige Engelen. Hun gezichten straalden als de Zon en hun kleding was gelijk als de bliksem! Zij zeiden: ‘Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet je zwijgen, zelfs tegenover jezelf anders ga je met Rome en al nog heden ten dagen ten onder’! Nu werd  Cornelius door grote schrik bevangen. De beide Engelen verdwenen van het een op het andere moment en Cornelius wende zich tot Jozef en zei: ‘maar man, hier is eindeloos meer dan een aanstaande Koning der Joden aanwezig’. Hier is Hij, die gebiedt over hemel en hel. Ik kan maar beter weg gaan, want ik ben het niet waardig mij zo dicht in Gods nabijheid te verkeren!   

· Deucalion, zoon van Prometheus, een Thessalonische koning die met zijn gemalin Pyrrha bij de zondvloed gespaard bleef.


Inspiratie: De jeugd van Jezus, Jakob Lorber. Het Internet.

 

  

 

  

 

    

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten