dinsdag 26 november 2013

Jeschua deel 8


Wat voorafging

Het Jacobus-evangelie over de jeugd van Jezus.

Jacobus, een van de vier zonen uit het eerste huwelijk van Jozef, heeft dit evangelie tijdens het leven van Jezus opgetekend. Doch na enige eeuwen is dit destijds zeer populaire ‘proto-evangelie’ door de vele overschrijvingen ervan zozeer verminkt geraakt, dat de oorspronkelijke tekst naderhand niet meer als authentiek verklaard kon worden. Met als gevolg dat dit geschrift in 325 na Christus uit de canon van het toenmalige H. Schrift werd geschrapt. In het jaar 1843 werd de originele tekst van dit evangelie door middel  van de ‘innerlijk’ stem rechtstreeks gedicteerd aan Jakob Lorber (1800-1864), een eenvoudige musicus uit Stiermarken in Oostenrijk. Vanaf 1840 werd Jakob Lorber plotseling geconfronteerd met deze ‘stem’, die uit het niets verscheen en hem opdroeg de pen te nemen. In de daarop volgende 24 jaar zou hij een evangelie gaan schrijven, die zo gigantisch, diepgaand en veelomvattend is, dat met recht gesproken kan worden van een nieuwe openbaring. Tot het voornaamste werk van Jakob Lorber wordt gerekend het 11- delig ‘Groot Johannes Evangelie’, waarin minutieus verslag wordt gedaan van alles wat zich dagelijks rond Jezus afspeelde, dit gedurende de drie jaar waarin hij zijn evangelie verkondigde tot aan zijn dood op 33 jarige leeftijd aan het kruis. Het Jacobus proto-evangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest en heeft in de toenmalige gekerstende wereld een zeer intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Doordat velen na de dood van Jezus dit werk indertijd wilde bezitten, werd het werk destijds ontelbare malen overgeschreven (drukwerk kende men nog niet) en in de toen populaire talen vertaald. Deze popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van, dat het Jacobus-evangelie reeds in het begin van de vierde eeuw, veelal niet meer volgens de oorspronkelijk bedoelde versie onder de aandacht van de mensen kwam. In het oecumenische concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve mede met de ‘reïncarnatieleer’ apocrief worden verklaard. Dat het evangelie als zodanig daadwerkelijk heeft bestaan, staat onomstotelijk vast. Dit blijkt uit geschriften van de martelaar, filosoof en apologeet Justinus (100-165 jr. na Chr.), van de grote godsdienstgeleerde Origenes (185-254  jr. na Chr.) en van de vader van de kerkgeschiedschrijving Eusebius van Caesare (263-340 jr. na Chr.). Thans zijn er van het uit de canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in diverse bijbelmusea en in sommige oude kloosterbibliotheken.

Vervolg van deel 7

Jeschua geneest zijn stiefbroer Jacob nadat deze door een adder gebeten was.

Een jaar later, Jeschua was inmiddels elf jaar, was Jozefs voorraad aan brandhout opgeraakt. Daarom stuurde hij Jacob en Jeschua, die op dat moment de meeste tijd hadden, naar een nabijgelegen bos om sprokkelhout te verzamelen. “De omgeving van Nazareth waar Jeschua woonde, lag op één van de zuidelijke heuvelruggen van beneden Galilea (in het noorden van Palestina, niet ver van het meer van Galilea). Terwijl Bethlehem in het vrije veld lag, lag Nazareth op enige hoogte in de bergen. Niet in het meer stoffige woestijnachtige gebied, waar Jeruzalem, Bethlehem en Hebron lagen, maar in een meer vruchtbaar gebied. Een gebied waar jaarlijks genoeg regen viel om de grond vruchtbaar te houden. De omgeving van Galilea toonde een lieflijk landschap van zacht roze, gele en grijze pasteltinten. Dat bestond uit de vele akkers met korenvelden, hier en daar grazige weiden, afgewisseld met citrus- en olijfplantages. Een omgeving waar veel sinaasappel- en citroenbomen, appel- en olijfbomen groeiden. En met hier en daar verspreid liggende bospercelen die zich gedeeltelijk aan de voet van de heuvels bevonden.” Jeschua en Jacob (de lievelingsbroer van Jeschua) gingen dus beiden op pad en deden wat Jozef hun had opgedragen. Jacob sloofde zich vreselijk uit, waardoor er voor Jeschua weinig te sprokkelen viel omdat Jacob Jeschua telkens net iets te vlug af was. Zo kon het gebeuren, dat Jacob in al zijn ijver een struikachtige tak pakte, waaronder een giftige adder schuilging. De adder beet Jacob in zijn hand. Van schrik en ontzetting viel Jacob op de grond. Zijn hand zwol daarna plotseling hevig op, omdat hij voorover viel draaide hij zich op zijn rug en traden er al vrij snel symptomen van een naderende dood op. Nu sprong Jeschua te hulp, hij blies op de wond en vrijwel onmiddellijk was Jacob weer helemaal in orde. De adder zwol daarentegen enorm op en spatte toen uiteen! Nu zei Jeschua tegen Jacob: ’haastige spoed is zelden goed! In elke wereldse inspanning, die overdreven ijverig gedaan wordt, ligt de dood op de loer’! Het is daarom beter om in wereldse zaken in zeker opzicht wat ‘lui’ te zijn, maar des te ijveriger in ‘geestelijke zaken’. En dat geldt voor heel veel gelegenheden. Jacob prentte zich deze woorden goed in zijn geheugen en leefde daar voortaan naar, terwijl hij er zich niets van aantrok als men hem soms de bijnaam ‘de luie en langzame’ gaf. Des te ijveriger echter was hij sindsdien bezig aan zijn innerlijke vorming, waar hij eindeloos veel vorderingen in maakte.

Twee opwekkingen uit de dood. 

Kort na de bovenstaande gebeurtenis stierf het enige zoontje van een buurvrouw, die weduwe was en die daar zeer onder leed.  Jeschua ging samen met zijn stiefbroer Jacob naar haar toe om hun rouwbeklag te doen. Toen Jeschua de vreselijk huilende vrouw zag, kreeg hij diep medelijden met haar. Hij greep de dode knaap bij de hand en zei: ’Kefas ik zeg je, sta op en bedroef het hart van je moeder nooit meer’! Plotseling stond de knaap nu op en lachend begroette hij alle aanwezigen. Nu wist de weduwe niet meer hoe ze het had. Zij sprak: ‘wie kan deze zoon van Jozef toch zijn, dat hij met één woord doden kan opwekken’? Zou hij een God zijn of is hij een Engel? Maar nu zei Jeschua tegen de weduwe: ‘vraag daar verder niet naar, maar geef Kefas liever wat melk te drinken, zodat hij gauw weer de oude is!  Vlug ging de weduwe nu warme melk voor haar jongen halen. Toen het zover kwam, dat ten slotte allen Jezus wilden gaan aanbidden, vluchtte hij weg van daar en zocht andere kinderen op, waarmee hij op de hem eigen vertrouwde wijze kon spelen. En toen Jeschua buiten aan het spelen was, viel er van het dak van een ander huis, waaraan door werklui uit de stad Nazareth reparatiewerkzaamheden werden verricht, een man naar beneden. Daarbij brak deze man zijn nek en was hij op slag dood. Van alle kanten kwamen onmiddellijk veel mensen aangerend, die de verongelukte man met veel misbaar bejammerden. Toen Jeschua dat lawaai hoorde, ging hij er met Jacob ook heen. Jeschua drong tussen de omstanders door tot bij de dode man en zei: ‘Mallas! Ik zeg je, sta op en ga weer aan het werk! Spijker je daklatten echter beter vast, want anders val je nog een keer’! ‘Het komt er namelijk niet zozeer op aan hoeveel werk je verzet hebt, maar veeleer hoe je het gedaan hebt! In afgunst schuilt altijd de dood’! Vlug maakte Jeschua daarna dat hij wegkwam, terwijl de dode weer gezond overeind kwam, tot grote ontsteltenis van de omstanders. Vervolgens ging hij weer aan het werk alsof hem niets overkomen was. Maar wel heeft hij de woorden van Jeschua goed in zijn geheugen gegrift!  Al deze wonderen gebeurde achter elkaar in een kort tijdsbestek, waardoor nu alle buren Jeschua uitgebreid wilden aanbidden. Jeschua stond hun dat echter niet toe en liet zich gedurende vele weken niet in het dorp zien. Ten huize van Jozef werden deze daden echter zeer goed onthouden en werd er veel over gesproken.

De twaalfjarige Jeschua in de Tempel van Jeruzalem.

Van toen af aan trok Jeschua zich terug en deed geen spectaculaire wonderen meer tot aan de bruiloft te Kana, ongeveer 18 jaar later in Galilea. Toen Jeschua inmiddels twaalf jaar oud was, was hij voor het eerst op een groot feest in Jeruzalem. In de grote Tempel van Jeruzalem heeft hij toen echter te midden van de Schriftgeleerden, van zijn enorme Wijsheid en wonderbare gaven blijk gegeven. In het hevige gedrang van de massa die in het openbaar toegankelijke deel van het Tempelcomplex aanwezig waren, verloren Jozef en Maria op een zeker moment Jeschua uit het oog. Zij waren al geruime tijd in de Tempel aanwezig en dachten dat hij, omdat hij niet bij hen was, wellicht al met Salome of met andere bekenden of familieleden onderweg naar huis zou zijn. Jozef en Maria gingen beiden dus achter de Nazareth-karavaan aan, die al vertrokken was en die zij pas tegen de avond in een herberg tussen Nazareth en Jeruzalem bereikten. Toen zij Jeschua daar echter niet aantroffen, werden zij zeer ongerust. Zij verzekerden zich voor hun eigen veiligheid (in die tijd waren roofovervallen schering en inslag) van enkele begeleiders en trokken in de nacht naar Jeruzalem terug. Daar aangekomen, begaf Jozef zich onmiddellijk naar Stadhouder Cornelius, die inmiddels een goede bekende van hun was. Jozef vertelde aan Cornelius die hem hartelijk ontving, wat hun overkomen was. Deze gaf nu Jozef dadelijk een Romeinse wachtafdeling mee met wier hulp Jozef, overal waar hij maar wilde in Jeruzalem mocht zoeken. Op deze wijze zocht Jozef bijna heel Jeruzalem af, maar na drie dagen onafgebroken zoeken, had hij Jeschua nog niet gevonden! Nu werden zij beiden vreselijk bang. Diep bedroefd gaven zij Cornelius diens wacht weer terug en lieten zich niet door Cornelius troostende woorden gerust stellen. Maar omdat het al weer laat op de avond was, wilde Cornelius dat zij bij hem zouden blijven overnachten. Maar Jozef antwoordde: ‘edele vriend, graag willen wij vannacht bij je logeren maar eerst wil ik nog graag naar de Tempel, om aan God al het leed uit mijn diep bedroefde hart te offeren’. Toen liet Cornelius Jozef en Maria naar de Tempel (die niet altijd op elk moment toegankelijk was) vertrekken. En zie, daar vonden zij uiteindelijk Jeschua, die daar te midden van de Schriftgeleerden gezeten, hen vragen stelde en hen onderrichtte. En antwoord gaf op al hun moeilijke vragen, antwoorden die hen telkens hogelijk verbaasden! Hij verklaarde hun namelijk de moeilijkste passages uit de profeten, gaf hun uitleg over de sterrenhemel, over de banen van de sterren. Over het oerlicht en over de sterren van de tweede tot aan de zevende lichtsterkte. Ook beschreef Jeschua hun het wezen van de aarde en toonde hun de samenhang van de fysieke, psychische en geestelijke waarde der dingen. Ook bewees hij hun de onsterfelijkheid van de ziel op zo’n nooit eerder gehoorde wijze, dat allen het er over eens waren. Zoiets is werkelijk nooit eerder vertoond! Een jongen van twaalf heeft meer wijsheid in één vinger, dan wij allen te samen. Op dat moment traden Jozef en Maria op Jezus toe en zeiden tot hem: ‘waarom heb je ons dit aangedaan? Drie dagen aan één stuk hebben wij jou met groot verdriet en enorme ongerustheid lopen zoeken en konden we je niet vinden!. Maar Jeschua antwoordde: ’waarom hebben jullie dat gedaan, daarbuiten met behulp van al die soldaten’? Wisten jullie dan zo weinig af van het ‘Huis mijns Vaders’ en dat ik daar moest doen wat Mijns Vaders is? Deze woorden verstonden zij echter geen van beiden, niettemin ging Jeschua gewillig met hen mee naar huis, nadat hij eerst met hen bij Stadhouder Cornelius de nacht had doorgebracht. De Schriftgeleerden prezen echter Maria meer dan gelukkig, dat zij zo’n kind met die geweldige wijsheid had. Sedertdien trok Jeschua zich volledig terug en deed hij voor de mensen geen wonderen meer tot aan zijn dertigste levensjaar.
 
Tot zover de verhandelingen over Jeschua volgens de ‘apocriefe’ geschriften van Jakob Lorber. In een volgend verhaal zal meer vanuit de esoterische invalshoek de figuur Jezus worden belicht.   


Inspiratie: De Jeugd van Jezus, Jakob Lorber. 

                                                                                                                               

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten