donderdag 24 januari 2013

'Dood versus Leven'

Orgaantransplantatie.
Ontwikkeling van de medische ingreep.
Hoe oud men wordt, is grotendeels afhankelijk van de staat van de organen in het menselijk lichaam. Bij het ouder worden sterven er meer cellen dan er bij komen. Voor de afzonderlijke organen betekent dat uiteindelijk achteruitgang van functie. Wanneer de functie van een orgaan te sterk vermindert kan dit leiden tot een ernstige ziekte, of zelfs tot de dood. In principe kunnen oude, zieke of beschadigde organen vervangen worden. De laatste paar decennia geniet orgaantransplantatie een grote, zo niet toenemende belangstelling. Maar deze tak van wetenschap roept ook tal van ‘ethische’ vragen op en niet in het minst vanuit bepaalde religieuze of levensbeschouwelijke overwegingen. Dit maakt dat tot op heden niet iedereen er zich in kan vinden. Overigens kent orgaantransplantatie al  een lange voorgeschiedenis, die tot ver in het verleden doorgaat. Er zijn verhalen bekend, dat al in de vroege oudheid er orgaantransplantaties werden uitgevoerd, onder andere in Egypte en in China. Maar pas rond 1900 werd het mogelijk om bloedvaten met elkaar te verbinden. Hierdoor kon men organen met een eigen aan- en afvoerend bloedvat transplanteren. Publicaties over chirurgische succesvolle niertransplantaties bij dieren volgden, maar transplantaties van dier naar mens mislukten echter. Pas in 1933 verrichtte een Russische chirurg de eerste niertransplantatie bij de mens met gebruikmaking van een overleden donor, maar de patiënt overleed echter al na drie dagen. De eerste volledig geslaagde niertransplantatie bij de mens vond pas later bij een eeneiige tweeling, in 1954 in Boston plaats. Hierna volgden transplantaties van verschillende organen.

Werkwijze in de praktijk.   
Zoals gezegd, is orgaantransplantatie het vervangen van een ziek orgaan door een gezond orgaan van een donor. Bij deze medische, operatieve handeling wordt het gezonde orgaan van een donor overgeplaatst in het lichaam van de patiënt met het ongezonde orgaan. Als iemand overleden is en ‘hersendood’ is verklaard gaat het allemaal heel snel. Het afgestane orgaan wordt eerst gecontroleerd op ‘overdraagbare’ aandoeningen en virusziekten. Als alles akkoord wordt verklaard, wordt het orgaan er uitgenomen. Vervolgens wordt het orgaan met zorg in een speciale vervoersbox gedaan en gaat het op weg naar de ontvanger. Ondertussen is de persoon die als ontvanger in aanmerking komt geïnformeerd en met spoed naar het ziekenhuis overgebracht, waar de transplantatie plaats kan vinden. Voor verschillende organen staat echter maar een beperkte tijd van ‘bewaarbaarheid’. Voor een hart staat maar 4 uur ‘bewaarbaarheid’. Voor een lever en een long slechts 10 uur en voor een nier bijvoorbeeld 36 uur ‘bewaarbaarheid’. Het is daarom ook uiterst belangrijk dat een donororgaan zo snel mogelijk getransplanteerd wordt. Nadat het donororgaan in het ziekenhuis aangekomen is wordt er nogmaals gekeken of het donororgaan geen overdraagbare aandoeningen of virussen bevat. Vervolgens wordt de ontvanger klaar gemaakt voor de transplantatie en kan de operatie beginnen.
   
Risico van afstoting.
Organen die getransplanteerd kunnen worden, zijn tot op heden voornamelijk het ‘hart, de huid, de longen, de nieren, de alvleesklier, het hoornvlies en de lever’. Ook gedeelten van organen zoals van de ‘huid, lever of van het beenmerg’ worden getransplanteerd. Ons lichaam is in staat om ‘niet eigen’ weefsel te herkennen door middel van het immuunsysteem. Dit immuunsysteem bestaat uit specifieke cellen die in ons bloed circuleren. Daarnaast spelen de lymfeklieren een belangrijke rol in het immuunsysteem. Het immuunsysteem beschermt ons tegen vreemde indringers, zoals bacteriën en virussen. Deze worden herkend als ‘niet eigen’ en het lichaam komt vervolgens in actie waardoor er koorts en ontsteking kan ontstaan. Dit is nodig om de indringer te verjagen. Na een orgaantransplantatie kan ook het donororgaan door het lichaam als ‘niet eigen’ worden beschouwd. Het immuunsysteem komt dan in actie en zal proberen het getransplanteerde orgaan te verjagen. Dit proces noemt men ‘afstoting’. In dit geval is de reactie van het immuunsysteem ongewenst, want een afstoting kan leiden tot verlies van het getransplanteerde orgaan.  Eventuele ‘acute’ afstoting tegen het lichaamsvreemde orgaan vindt in de regel tussen de eerste zes tot twaalf maanden na de transplantatie plaats. De kans op een acute afstoting is weliswaar kleiner geworden, maar ‘chronische’ afstoting kan nog steeds wel plaatsvinden. Chronische afstoting is het langzaam minder worden van de orgaanfunctie. Wel blijft het nodig dat de patiënt de rest van zijn of haar leven, dagelijks een aantal anti-afstotingsmedicijnen inneemt. Hierdoor is men dan wel weer vatbaarder voor kleine infecties zoals griep of verkoudheid.  

De donor.
De meeste organen worden verwijderd uit lichamen van mensen die overleden zijn. Voor het verkrijgen van donororganen is de meest geschikte doodsoorzaak van de donor, het overlijden aan hersenletsel (door bijvoorbeeld een verkeersongeval of door hersenbloeding). Bij hersenletsel hanteert men het criterium van ‘totale’ hersendood. Totale hersendood betekent dat zowel de hersenschors (gerelateerd aan bewustzijn en denken) als de hersenstam (gerelateerd aan ademhaling, bloeddruk en temperatuur) niet meer geheel functioneren. Na zorgvuldig medisch onderzoek of ‘totale’ hersendood geconstateerd kan worden, wordt tot transplantatie besloten. Overigens is het medisch team die de transplantatie uitvoert, strikt gescheiden van het team die de donor tot het moment van overlijden behandelt. Dit om te voorkomen dat men iemand vroegtijdig overleden zal verklaren om de organen beschikbaar te kunnen stellen. Er moet met andere woorden een strikt protocol van controles worden afgewerkt om de dood vast te kunnen stellen, alvorens men kan transplanteren. In Nederland mogen alleen academische ziekenhuizen orgaantransplantaties verrichten.

Zoals gesteld komen organen en weefsels van donors vandaan. Een donor heeft zich laten registreren, dat hij of zij bij overlijden zijn organen ter beschikking stelt om andere levens te redden. Heeft de overledene geen donorregistratie, dan kunnen de artsen de nabestaanden vragen of zij eventueel in willen stemmen met een orgaandonatie. Om te voorkomen dat men dan mogelijk te laat is, moet er bij het ontbreken van registratie wel heel snel gehandeld worden. Van alle nabestaanden van de overledenen weigert echter 70 % toestemming te geven voor orgaantransplantatie. In Nederland is nog steeds meer dan de helft van de bevolking ouder dan achttien jaar, niet geregistreerd als donor. In 2012 kregen in totaal 1225 mensen een orgaan, wat negen procent meer is dan het jaar daarvoor. Concreet waren dat 251 organen van overledenen en 488 organen van levende donoren. De rest waren weefsel transplantaties. Momenteel staan er ongeveer 1300 ernstige zieke mensen op de wachtlijst voor orgaan of weefsel transplantatie. Alle noodzakelijke gegevens worden in een centraal computerbestand van de Nederlandse Transplantatie Stichting opgeslagen.

Orgaantransplantatie volgens de esoterie.
Net als bij het voorgaande artikel staat de Geestelijke Wereld  ook bij orgaantransplantatie ambivalent tegenover zulke ingrijpende medische ingrepen, tenslotte is het de mens zelf die over zijn eigen leven beslist en daar verantwoording voor draagt. Daarom keurt men het niet af, maar juicht men het ook niet toe en wijst men wel op de ‘karmische’ gevolgen van zo’n operatieve ingreep. In essentie vertegenwoordigt elke ‘DNA molecuul’ in elke cel van het menselijk lichaam een bepaalt ‘trillingsgetal’, of te wel een energiefrequentie dat overeenkomt met het ‘punt van evolutie’ van de betrokken persoon. Dit ‘trillingsgetal’ is puur lichaamseigen en vertegenwoordigt de optelsom van alle levenservaringen, in de ‘incarnatiecyclus’ van de betrokken persoon tot op dat moment. Maar vertegenwoordigt daardoor ook alle ‘levenskarma’ die de betrokken persoon in al zijn vele levens heeft opgedaan. Wanneer dit lichaamseigen ‘trillingsgetal’ wordt overgebracht naar een ander lichaam, dat op een totaal ander ‘punt van evolutie’ staat, dan zal dat door verschil in ‘frequentieniveaus’ met elkaar botsen. De transplantatie mag dan op het ‘stoffelijk’ gebied plaats hebben gevonden, de ‘karmische’ gevolgen ervan kunnen echter aanzienlijk zijn. Opname van het orgaan van een ander, houdt dus ook de opname in van het ‘trillingsgetal’ van de cellen, van het weefsel en van een deel van de ‘karmische’ situatie van de ander, die alleen bij die persoon zelf thuishoort. Ieders ‘levenskarma’ behoort uitsluitend haar of hemzelf toe en kan esoterisch gezien beter niet worden overgedragen. Transplantatie vergroot dus in feite het ‘karmische pakket’ van wie de organen ontvangt. Ieder mens heeft al genoeg ‘levenskarma’ te verwerken en vraagt er in wezen niet om, ook nog betrokken te raken bij het ‘karma’ van een ander. Ofschoon men vanuit een esoterisch standpunt er dus duidelijk anders over denkt, kan orgaantransplantatie zolang er in de nabije toekomst nog geen kunstorganen ontwikkeld zijn, voor velen een humane methode zijn om op deze wijze het leven te verlengen. Doch het leven is niet als zodanig bedoeld, dat het ene menselijk leven het andere menselijk leven doormiddel van de eigen organen in stand probeert te houden. 

Karmische gevolgen.
Al naar gelang het orgaan dat men transplanteert, een hart vertegenwoordigt esoterisch gezien een andere ‘spiritueel niveau’ dan bijvoorbeeld een alvleesklier of een lever, transplanteert men daarmee dus ook het bijbehorende frequentieniveau en een deel van het ‘karma’ van de donor. Weliswaar vindt de ingreep dan wel plaats op een lager fysiek niveau, een niveau dat betrekking heeft op de lagere niveaus van de ziel, doch voor het hogere ‘oorzakelijke’ gebied van de geest zal dit weinig of geen gevolgen hebben. Met andere woorden de overleden donor, die vrijwillig zijn organen beschikbaar heeft gesteld, zal in de geestelijke sfeer waar hij of zij verkeert daar weinig van merken. Anders ligt dat bij een donor die niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn organen, maar daar wel voor gebruikt wordt na zijn of haar dood. De donor zal dan in zijn of haar geestelijke ‘leefomgeving’, daar in bepaalde mate last van kunnen hebben, omdat de transplantaties buiten de eigen wil om geschieden. Tenslotte is alles energie en vertegenwoordigt elk orgaan een bepaalde frequentiewaarde en een deel van het ‘karma’ van de donor. Maar de gevolgen van onvrijwillige transplantaties kunnen ‘karmisch’ groter zijn voor degenen, die zich met de transplantaties bezig houden. Zij die deze acties uitvoeren werken bewust tegen een humane regel in en ‘bouwen’ daarmee op een bepaalt niveau een negatief ‘karma’ op. Zoals eerder gezegd vertegenwoordigt elk individu een bepaalde energiefrequentie, een energiefrequentie dat genetisch bepaald is en waaruit in het leven mogelijke ziektebeelden uit voort kunnen vloeien. Ziektebeelden waar men in het leven vaak onbewust voor gekozen heeft, om deze op zwakke plaatsen van het lichaam zodanig te kunnen doorleven, dat de ‘wrijving’ tussen geest en materie daardoor groter wordt. En de mens juist door deze ‘wrijving’ in staat wordt gesteld geestelijk te kunnen groeien.   

Juist door geestelijk te kunnen groeien krijgt de mens de mogelijkheid ‘karma’ in te kunnen lossen, waardoor het bewustzijn zich zodanig vergroot dat het in ‘kracht’ aanzienlijk toe kan nemen. Geestelijke groei kan men in het leven echter uitsluitend bereiken, door het leven  zodanig aan te gaan, dat men de uit de ‘incarnatie’ voortvloeiende ‘ziekte-mogelijkheden’  daarbij ook volledig accepteert. Dit houdt in dat men voor geestelijke groei het lichaam nodig heeft met al zijn mogelijkheden zowel in positieve als in negatieve zin. Juist deze ogenschijnlijke negatieve elementen zijn elementen, die de mens gebruikt om het leven zodanig te ‘doorleven’, dat men hierdoor ook daadwerkelijk geestelijk kan groeien. Tracht men nu door welke technologische mogelijkheden dan ook, een lichaam dat normaal niet in leven had kunnen blijven, aanzienlijk te verlengen dan werkt dat zodanig tegen de ‘karmische’ wet in, dat men hierdoor ‘karma’ oplaadt en een en ander niet op de noodzakelijke wijze ‘doorleven’ kan. Wanneer een donor bij ‘leven’ een orgaan afstaat, kan dat eventueel wel consequenties hebben in het etherisch veld van de donor. De opening die geboden wordt in de lagere energetische velden van de donor, geeft de mogelijkheid tot een bepaalde ‘verstoring’ in deze velden. Hetgeen onder bepaalde omstandigheden zelfs door kan werken in een volgende incarnatie. Ook bloedtransfusies hebben in zeker opzicht karmische gevolgen. Alle energieën die voor organen en lichaamsdelen gelden, gelden ook voor bloedtransfusies. De energieën, levenscellen hebben allen een ‘emotionele afdruk en bijbehorende waarde’ die door het lichaam dat de transfusie krijgt toegediend, wordt overgenomen. Deze transformatie van energie heeft enige tijd nodig om in evenwicht te komen met de opnamemogelijkheid van het fysieke lichaam. Dit kan in de praktijk zeer snel gebeuren. Meestal duurt het hooguit enkele weken voordat het geheel is gestroomlijnd volgens de energieën die er in het fysieke lichaam zijn. De consequenties zijn geestelijk waarneembaar, doch worden in korte tijd verwerkt. Omdat het bloed dus snel in staat is zich aan te passen aan het menselijk lichaam, draagt het wel aanzienlijk minder ‘karma’ dan bij de orgaantransplantaties.  


Zie voor een deel van de gepubliceerde verhalen tevens de spirituele website:
www.alles-is-liefde.nl


Inspiratie: Maitreya's missie, Benjamin Creme. Par Lanto. Het internet.
     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten