Inleiding.
Wat
historisch bekend is.
Heeft Jezus
(Jeschua) echt bestaan? Niet-gelovigen hebben het vaak over de Bijbel en over
Jezus als zou het hier om een ‘mythe’ gaan. Wanneer men zich serieus verdiept
in de Bijbelse Jezus is er heel veel materiaal buiten de Bijbel, dat aantoont
dat Jezus wel degelijk geleefd heeft. Zelfs zo, dat het bewijs onomstotelijk vast
staat. Dit is bewijsmateriaal dat niet voorkomt uit Christelijke inspiratie,
maar zuiver uit geschiedkundig materiaal. De Bijbel zelf verhaalt vanuit de
vier canonieke evangeliën (Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes), daarentegen veel
over het leven van Jezus. Vooral vanuit de eerste drie evangeliën, die veel
overeenkomsten met elkaar hebben, heeft de Bijbel verschillende theorieën over
het leven van Jezus opgeleverd. Het evangelie van Johannes, dat meer het
karakter van een theologisch geschrift heeft dan de eerste drie, wijkt hier
iets van af. De zeven onbetwiste brieven van Paulus, die ouder zijn dan de vier
evangeliën vertelt veel over oude Bijbelse geschriften, waarin Jezus duidelijk een
rol speelt. Dit terwijl Paulus de historische Jezus nooit persoonlijk ontmoet
heeft. Uit de jaren waarin Jezus geleefd zou hebben, zijn geen officiële
bronnen bekend die melding maken van de persoon Jezus. De eerste officiële vermelding
van Jezus is na zijn dood, van de Romeinse geschiedschrijver Flavius Josephus afkomstig,
die hem in een geschrift uit 94 jr. na Chr. uitgebreid naar voren brengt.
De niet
Bijbelse bronnen.
Er zijn
destijds verscheidene niet-christelijke schrijvers geweest die over Jezus
geschreven hebben. De oudste was zoals gezegd, ‘Flavius Josephus’. Flavius
Josephus was een Joodse historicus en bevelhebber in het Romeinse leger, dat in
70 na Christus Jeruzalem verwoestte. Hij schreef zijn ‘Joodse geschiedenis’ en
zijn ‘Joodse oorlog’ om het beeld van het Jodendom in Rome, als het overgrote
deel van de toenmalige samenleving in Judea te karakteriseren. In zijn werken
komt men bekende personen tegen als: ‘Pilatus, Herodes, Annas, Kajafas en vele
anderen. Flavius Josephus schreef over Jezus: “In die tijd was er een zekere
Jezus, een Wijs mens, indien men hem althans een mens kan noemen, want zijn ‘daden’
waren zonder uitzondering ‘Wonderbaarlijk’. Hij onderwees degenen, die graag in
de ‘Waarheid’ onderricht wilden worden, hij werd gevolgd niet alleen door vele
Joden, maar ook door vele heidenen. Jezus werd gezien als de ‘Christus’, die door
de oversten van het Joodse volk bij Pilatus aangeklaagd en op zijn bevel
gekruisigd werd. Doch de velen die Jezus bij zijn leven gevolgd hadden,
verlieten hem na zijn dood niet. Want hij is hun ten derde dage weer levend
verschenen, gelijk de goddelijke profeten deze en talloze andere wonderbare
zaken al eerder over hem voorzegd hadden. En de groepering der ‘Christenen’, zo
genoemd naar hem, bestaat nog heden ten dagen”. Aldus de geschiedschrijving van
Flavius Josephus. Dat Jezus gekruisigd werd, komt doordat zijn ‘groepering’
door haar omvang de openbare orde in Jeruzalem bedreigde en sowieso bij de ‘hogepriesters
in de Tempel’ niet bepaald geliefd was, omdat zijn ‘groepering’ duidelijk tegen
de regels van de toenmalige ‘Talmoed’ (de geschreven versie van de mondelinge
Thora) inging. Een andere Romeinse schrijver die over Jezus schreef, was ‘Publius
Cornelius Tacitus’, een Romeinse historicus die de ‘Annales’ (geschiedkundige
jaarboeken) schreef in 116 na Christus.
Tacitus erkent dat vele ‘Christenen’ Jezus destijds volgden. De enige Jezus die
ooit onder Pilatus veroordeeld werd. Tacitus schreef: “Om het gerucht de kop in
te drukken, beschuldigde Keizer Nero een groep mensen, verafschuwd wegens hun
boosaardigheden, die de menigte als ‘Christenen’ aanduidde en strafte hen op de
meest wrede en afschuwelijke manier. Christus, de grondlegger van de
groepering, had destijds de doodstraf gekregen tijdens de regering van Keizer
Tiberius en was door ‘Pontius Pilatus’ ter dood veroordeeld. Waardoor het ‘verderfelijke
bijgeloof’ voor even tot staan gebracht werd. Waarna het echter opnieuw tot
bloei kwam, niet alleen in Judea waar een en ander ontstaan was, maar ook in de
stad Jeruzalem zelf. Waar alle verschrikkelijke en schandelijke dingen die in
de wereld voorkomen, samenkomen en aanhangers vinden”. Aldus Tacitus, die
hiermee erkent dat Christenen Jezus volgden, die later ter dood veroordeeld
werd.
Nog andere
geschiedschrijvers uit de Romeinse tijd waren verder: ’Plinius de Jongere,
Suetonius en Lucianus van Samosata’. Deze drie geschiedschrijvers hadden net
als Tacitus niets met het Christelijke geloof en waren zeker geen volgelingen
van Jezus. Maar allen erkenden dat de Christenen destijds een zekere Jezus als
hun Messias vereerden. Hetgeen zij schreven is volledig in overeenstemming met
het Nieuwe Testament, waarvan ook de details kloppen. Naast de schrijvers is er
ook archeologisch bewijsmateriaal, zoals inscripties in Pompeï en verschillende
opgravingen in Israël. Over het bestaan van de historische mens ‘Jezus’ bestaat
onder deskundigen inmiddels geen enkele twijfel meer. Daar is ten eerste al teveel
historisch bewijsmateriaal voor ‘boven water’ gekomen en ten tweede is het zeer
onwaarschijnlijk, dat de vroegste Christenen de zeer vernederende Romeinse ‘kruisigingsdood’
zouden hebben verzonnen voor hun enige Messias, waar zij heilig van overtuigd
waren dat Jezus die ook daadwerkelijk was geweest. En tenslotte is er de ‘Lijkwade’
van Turijn, die door de wetenschap onomstotelijk bewezen is, uit de tijd van Christus
te stammen. Uit röntgenologisch onderzoek zijn uiterst opmerkelijke resultaten
naar voren gekomen van een fijngebouwde man met regelmatige ‘gelaatstrekken’,
die met een ‘doornenkroon’ op zijn hoofd gekruisigd is geweest. Juist de
‘doornenkroon’ was bij de kruisigingsdood door de Romeinen niet bepaald
gebruikelijk. Hierover meer in de latere esoterische verslaglegging over het
leven van Jezus. Overigens is er volgens veel moderne exegeten geen enkele reden
om aan te nemen dat Jezus ooit beweerd heeft, de ‘Zoon van God’ te zijn. De
titel ‘Zoon van God’, hoefde in die tijd niet noodzakelijkerwijs een goddelijke
status aan te duiden. Binnen de Joodse traditie kon de ‘Koning’ of een
bijzondere ‘Rechtvaardige’ deze titel al opgelegd krijgen. Bovendien gold die
titel vanouds ook in veel andere landen en culturen in die tijd. En niet alleen
in die tijd maar zelfs ook in bepaalde culturen in onze huidige tijd, wordt de
titel ‘Zoon van God’ nog gegeven aan bepaalde mensen van ‘vorstelijke’ huize. Wel
is het waarschijnlijk dat Jezus, God zijn ‘Vader’ noemde en op deze manier een
bijzondere relatie met God te kennen wilde geven. Wat ook volkomen terecht was,
want hij beschikte over Goddelijke vermogens, waar geen mens ter wereld ooit
over had kunnen beschikken.
Nadere
bijzonderheden.
Het
geboortejaar van Jezus blijft tot op heden speculatief. Traditioneel werd
aangenomen dat Jezus geboren was in het jaar 1, gebaseerd op de berekeningen
van ‘Dionysius Exiguus’ rond 525 (een Scyptische monnik en tijdrekenaar). Maar
als het klopt dat ‘Herodes de Grote’ (bekend van de kindermoorden) nog leefde
toen Jezus geboren werd, dan moet dat voor 4 voor Chr. (de sterfdatum van
Herodes) zijn geweest. Veel toonaangevende historici hebben geconcludeerd dat
rond 6 of 7 jaar voor het begin van onze jaarteling, de meest waarschijnlijke periode
van Jezus geboorte is geweest. Wat overigens overeenkomt met Jakob Lorber ’s
evangelie van Jacobus, die het geboortejaar van Jezus eveneens rond die jaren
dateert. Maar de grootste zekerheid is dat Jezus geboren is tijdens het bewind
van Keizer Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.) en dat Herodes de Grote (73 – 4
v. Chr.) de kindermoorden pleegde. Overigens steunt 25 december als precieze
geboortedatum van Jezus niet op Bijbelse of historische bronnen. Eerder komt het vroege voorjaar (rectificatie) hiervoor in aanmerking. De talen van Romeins
Palestina zijn een complex fenomeen, omdat dit gebied blootgesteld is geweest
aan verschillende internationale talen.
Aramees werd door Joden het meest gebruikt en daarom is de gangbare
veronderstelling, dat Jezus in het dagelijks leven Aramees sprak. Wat bevestigd
wordt door Aramese citaten uit Griekse manuscripten uit die tijd. Grieks was
ten tijde van Jezus overigens de algemeen gebruikelijke voertaal van het
oostelijk Middellandse Zeegebied en in de westelijke grote steden van het
Romeinse Rijk. Gelet op de discussies die Jezus voerde met hoge priesters in de
Tempel en met diverse Schriftgeleerden, kan het zeker niet uitgesloten worden
dat Jezus het Hebreeuws eveneens goed beheerste en goede kennis had van de
Hebreeuwse Bijbel. Overigens werden volwassen Joodse mannen destijds geacht de
Hebreeuwse Bijbel te kunnen lezen of op zijn minst daaruit te kunnen citeren,
maar Jezus kende de Hebreeuwse Bijbel dus al als kind. Gelet op het feit dat hij
al op 12 jarige leeftijd in de Tempel discussieerde met de ‘hoge priesters’.
Latijn sprak men alleen in Noord Afrika en ten westen van Rome. Als
geboorteplek wordt in navolging van de vier Bijbelse evangeliën, de omgeving
van Bethlehem als aannemelijk beschouwd. Mede op grond van de voorspellingen
van de profeet Mischa, die voorspelde dat het ‘koningshuis’ van David hernieuwd
zou worden, met een persoon uit Bethlehem Efrata in de bergen van Judea. Maar
de meest aannemelijke veronderstelling is, dat de woonplaats van het gezin van
Jozef en Maria de omgeving van Nazareth betrof.
Openbaar
optreden.
De doop door
Johannes de Doper in de Jordaan, omstreeks het jaar 26 na Chr., is het moment
waarop de gezamenlijke evangeliën een consistenter beeld over Jezus geven. Het
is een moment waarop Jezus meer in de openbaarheid trad. De Jordaan is de
bekendste rivier van Israël. De Jordaan ontspringt aan de voet van de berg
Hermon (in het noorden van Israël op de
Golanhoogte), loopt dan door het meer van Galilea en mondt tenslotte uit in de
Dode Zee. De plek waar Johannes doopte
heet in de Bijbel Bethanië, een gehucht ten oosten van de benedenloop van de
Jordaan. Johannes de Doper was een populaire leraar uit die tijd en doopte
talrijke mensen in de Jordaan, als symbool van de verlossing van hun zonden.
Jezus laat zich met meerdere mensen volledig onderdompelen, waarna hij als
enige dopeling de ‘Heilige Geest’ ontvangt. Na de doop hield Jezus zich bezig
met het prediken van zijn boodschap in de landstreek van Galilea. Maar ook in
sommige delen van Judea zal hij gepredikt hebben. Teberias (hoofdstad van het
rijk van Herodes Antipas in Galilea) werd gemeden vanwege het paleis van
Herodes Antipas op de Acropolis. Evenzo zullen de heidense steden ‘Sepphoris en
Caesarea’ door Jezus en zijn volgelingen gemeden zijn. Jezus stond in zijn
prediking niet alleen. Een groep van mensen, waaronder zijn twaalf discipelen
reisden voortdurend met hem mee en weken niet van zijn zijde. Bij de groep
waren ook verscheidene vrouwen, waarvan sommigen zeer invloedrijk en vermogend
waren, die hem verzorgden en de groep te eten en te drinken gaf. Zodat Jezus
zich over het dagelijkse onderhoud geen zorgen hoefde te maken en zich volledig
met het verkondigen van zijn ‘evangelie’, bezig kon houden. Met name in de omgeving van
het meer van Galilea zal Jezus veel gepredikt hebben, vanwege de grote
economische uitstraling van het gebied in die tijd. Deze omgeving was het dicht
bevolktste gebied van Galilea met destijds grote handelssteden en een druk
scheepvaartverkeer. Er was ook een groot tolhuis voor de karavanen uit Hazor en
Damascus. Jezus verkondigde zijn evangelie vaak in de vorm van een parabel of
gelijkenis. Zijn verhalen sloten aan op concrete omstandigheden, maar Jezus gaf
er vanuit zijn gezichtspunt en boodschap, een andere wending aan en leerde de
mensen daarmee de Joodse wetten op een ‘betere en humanere’ manier goed na te
leven. Zoals onder andere het bekende verhaal van de barmhartige Samaritaan. Jezus
en de discipelen gingen er in hun boodschap vanuit dat het ‘koningschap van
God’ aanstaande was, uit de Dode-Zee rollen is bekend dat deze verwachting ook
breed leefde. Wat de reactie van het onder de Romeinse bezetting levende
publiek en de discipelen, maar ook van de Joodse elite verklaarde. Velen leken
het spanningsveld tussen het komende ‘koninkrijk der hemelen’, dat verkondigd
werd en dat toch nog op zich liet wachten, niet helemaal begrepen te
hebben.
Het
dagelijks leven van Jezus.
Tijdens zijn
rondgang door Palestina werd er goed voor Jezus en zijn groep gezorgd. Hij werd
vergezeld door twaalf discipelen en enkele vrouwen, waarvan Maria van Magdala,
Johanna de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes Antipas en Susanna en
nog tal van anderen, die uit eigen middelen voor hen zorgden (Luc. 8:3). In
Jakob Lorber ’s GJE evangelie wordt gesproken over een permanente groep van
rond de 75 personen. Inkopen moesten ze destijds in een nabijgelegen stad doen,
want in de dorpen waren geen winkels. Wellicht heeft men als groep gezamenlijk
de maaltijden gebruikt, die door de vrouwen waren voorbereid. In de eetcultuur
van Palestina was de maaltijd destijds altijd een sociaal bindmiddel, maar bij
velen kwam er nog een godsdienstig motief bij. Ze waren tenslotte allemaal
volgelingen van Jezus geworden. De ‘leerlingen’ waren allemaal persoonlijk door
Jezus ‘geroepen’ en allen waren door Jezus enorm geboeid. Bij de maaltijden zal
het meest gangbare brood, ‘gerstebrood’ zijn geweest in de vorm van een pannenkoek.
Het avondeten zal wellicht de hoofdmaaltijd zijn geweest. Meestal zal het
gegaan zijn om ‘brood of pap’, gemaakt van tarwe of gerst met wat groenten en
kruiden. Ingrediënten waren verder ‘vis, kaas, melk gezoet met honing, groenten
en vruchten’. Ook eieren zullen op het menu hebben gestaan. Alleen op de Sabbat
zal men mogelijk ook vlees gegeten hebben. Maar bekend was, dat vis bij Jezus
van kinds af aan de voorkeur genoot. Bekend is ook dat tijdens de maaltijden
door Jezus de boodschap van het ‘Koninkrijk Gods’ werd doorgeven. Ook zal Jezus
dagelijks veel ‘tekenen’ verricht hebben als ‘illustraties’ van het Rijk dat in
Hem gekomen was. Bekend is, dat Jezus tijdens zijn rondgang door Palestina
oneindig veel meer verteld heeft dan uiteindelijk in de Bijbel opgetekend is
(Joh. 21:25). Het openbare optreden van Jezus begon niet in het (bergdorpje)
Nazareth waar hij woonde, maar zoveel mogelijk in grote steden zoals: ‘Kafarnaϋm,
Betsaїda en Chorazin’, steden van enige tienduizenden inwoners. De hoofdstad
Tiberias van Galilea werd zoveel mogelijk gemeden vanwege Herodes Antipas. Uiteraard
zal hij daarnaast ook in kleinere dorpen of plaatselijke nederzettingen zijn
boodschap verkondigd hebben. Van de discipelen was Petrus getrouwd maar of hij
kinderen had was niet bekend. Het vermoeden is dat de meeste discipelen niet
getrouwd waren en geen kinderen hadden. Het was in die tijd de gewoonte dat
mannen pas trouwden als zij een eigen stuk grond bezaten, of in eigen
levensonderhoud en dat van een gezin konden voorzien. De mannen waren dan vaak
zo rond de dertig jaar. De meisjes en vrouwen met wie zij trouwden waren
minimaal tien jaar jonger. Meisjes trouwden in die tijd vanaf hun veertiende
jaar. Veel getrouwde vrouwen waren vaak binnen vijf en twintig jaar al weer weduwe,
wat verklaart dat er in die tijd ook veel weduwen waren.
Wonderen.
Er zijn
weinig andere historische personen waar zoveel wonderen aan toegeschreven
worden als aan Jezus. Elk wonder van Jezus bevatte tevens een ‘geestelijke
les’, voor degenen die er met ‘geestelijke’ ogen naar konden kijken. Deze
geestelijke lessen waren bedoeld voor de direct betrokken personen en voor alle
omstanders die op dat moment aanwezig waren. Genezing van blindheid doet
bijvoorbeeld denken aan het genezen van ‘geestelijke blindheid’, geen zicht
hebben op wie God is en wat Gods bedoelingen met iemands leven is. Het
veranderen van water in wijn laat zien, dat het Gods verlangen is dat de mensen
blij zijn en feest kunnen vieren vanwege zijn of haar ‘zegeningen’. De wonderen van
Jezus en de manier waarop hij de wonderen verrichtte, hadden dus doorgaans een
diepere betekenis waar men veel van kon leren. De wonderen vonden doorgaans ook
plaats waar mensen al enig geloof toonden. Jezus deed voornamelijk wonderen
waar mensen er ook daadwerkelijk voor open stonden. Vandaar dat er geschreven
staat: ‘en hij verrichtte daar niet veel wonderen, vanwege hun ongeloof’
(Marcus 13:58). Maar zijn wonderen en tekenen waren tijdens zijn ‘verkondiging’
talrijk, veel meer dan dat er uiteindelijk opgetekend zijn. De Bijbel vertelt over
drie voorvallen van ‘dodenopwekkingen’. Te weten: ‘de 12 jarige dochter van
Jaїrus (leider van een synagoge). Een jongeman uit Naїn, de enige zoon van een
weduwe en Lazarus, een persoonlijke vriend van Jezus’. De 12 jarige dochter van Jaїrus lag op sterven en hij vroeg Jezus of hij iets voor haar kon doen. Jezus werd een poosje opgehouden door een zieke vrouw, die genezing zocht en kort daarna kwam iemand Jaїrus melden dat zijn dochter gestorven was. Jezus haakte hier direct op in en zei: 'wees niet bang, want het meisje zal weer gezond worden'! Een klein poosje later ging Jezus met Jaїrus mee waar het meisje opgebaard lag. Jezus nam haar hand vast en zei met luide stem: 'Meisje, sta op! Haar levensadem keerde onmiddellijk terug ze stond meteen op. Hij gaf Jaїrus direct de opdracht haar iets te eten te geven (Lucas 8:50-54). Niet lang daarna ging Jezus naar een stad die Naїn heet en zijn leerlingen en een grote menigte gingen met hem mee. Toen hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen. De enige zoon van een weduwe. Een groot aantal mensen vergezelde haar. Toen Jezus haar zag, werd hij door medelijden bewogen en zei tegen haar: 'weeklaag niet meer'. Jezus kwam dichter bij, raakte de lijkbaar aan en zei: 'Jongeman, ik zeg je: 'sta op'! De dode richtte zich meteen op en begon te spreken en Jezus gaf hem terug aan zijn moeder (Lucas 7: 14-15). Op een ander moment kwam Jezus bij de zusters van Lazarus, Marta en Maria. Hun broer was overleden. Jezus zei: 'jullie broer zal uit de dood opstaan'! De zusters geloofde Jezus niet direct en er ontstond een uitgebreide discussie. Waarop hij hun vroeg naar het graf van hun broer te gaan. Toen zij de steen voor het graf weghaalde kwam Lazarus op bevel van Jezus de grot uitlopen, waarna bleek dat Lazarus weer volledig gezond was opgestaan (Johannes 11 1- 44). Het effect van de
wonderen waren doorgaans enorm. De mensen waren direct ooggetuigen van de
‘kracht van God’. Er staat ook geschreven: ’allen werden vervuld van ontzag en
loofden God met de woorden, een groot profeet is onder ons opgestaan en God
heeft zich om zijn volk bekommerd’! Het nieuws verspreidde zich in heel Judea
en naderhand in heel het land.
Naar
Jeruzalem.
Uiteindelijk
reist Jezus naar Jeruzalem, waar hij niet onopgemerkt blijft. Volgens de
verslagen van de evangelisten maakt hij zijn entree zoals het een ‘Messias’
betaamt. Hij rijdt de stad binnen op een ezel en wordt door het volk
toegejuicht, die in hem de ‘Koning’ ziet, die de strijd op zal nemen tegen de
Romeinen. Vervolgens raakt hij in het zoveelste debat met de religieuze leiders
in de Tempel, die in hem een gevaar zien voor hun macht. Deze Joodse leiders,
in de vorm van het Sanhedrin (Joods Rechterlijke macht), neemt Jezus
uiteindelijk gevangen omdat het volk in grote getale achter hem aangaat.
Geschreven staat, dat het Sanhedrin hem gevangen nam omdat men beweerde dat
Jezus de beloofde ‘Messias’ was. Omdat het Sanhedrin de doodstraf niet mocht
uitvoeren, die wel door hen werd geëist, wordt Jezus overgeleverd aan de
Romeinse machthebber ‘Pontius Pilatus’. Volgens de Bijbel wordt Jezus door hem
onschuldig verklaard, maar uit angst voor een opstand van het Joodse volk,
wordt hij uiteindelijk toch ter dood gebracht door middel van kruisiging. Er
werd voor kruisiging gekozen, aangezien dit een zeer oneervolle manier van
doden was. Het werd ook alleen gebruikt voor niet- Romeinen, zoals slaven,
vijanden of criminelen. Hieruit blijkt dus dat Jezus op dat moment gezien werd
als een vijand voor de Romeinse staat. Na zijn dood aan het kruis verhaalt de
Bijbel over zijn ‘opstanding’. De verhalen over de opstanding hebben twee
onderwerpen. De ontdekking dat het graf leeg is (alle vier de evangeliën) en de
verschijning van de opgestane Jezus ten derde dagen. Paulus beschrijft: ‘en ten
derde dagen is hij verschenen aan Kefas en vervolgens aan zijn twaalf
discipelen. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en
zusters tegelijk. Vervolgens is hij verschenen aan Jakobus en daarna aan alle
apostelen. Paulus noemt ook zichzelf als getuige van de opgestane Jezus,
daarmee doelend op een visioen die hij bij zijn roeping had. Maar het is
algemeen geaccepteerd, dat volgelingen van Jezus ervaringen hadden, die zij
interpreteerden als verschijningen van Jezus.
In deel twee
zal meer ingegaan worden op wat esoterisch bekend is over Jezus.
Bron: internet en zo mogelijk overige literatuur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten