Wat
voorafging
Het
Jacobus-evangelie over de jeugd van Jezus.
Jacobus, een
van de vier zonen uit het eerste huwelijk van Jozef, heeft dit evangelie
tijdens het leven van Jezus opgetekend. Doch na enige eeuwen is dit destijds
zeer populaire ‘proto-evangelie’ door de vele overschrijvingen ervan zozeer
verminkt geraakt, dat de oorspronkelijke tekst naderhand niet meer als
authentiek verklaard kon worden. Met als gevolg dat dit geschrift in 325 na
Christus uit de canon van het toenmalige H. Schrift werd geschrapt. In het jaar
1843 werd de originele tekst van dit evangelie door middel van de ‘innerlijk’ stem rechtstreeks
gedicteerd aan Jakob Lorber (1800-1864), een eenvoudige musicus uit Stiermarken
in Oostenrijk. Vanaf 1840 werd Jakob Lorber plotseling geconfronteerd met deze
‘stem’, die uit het niets verscheen en hem opdroeg de pen te nemen. In de
daarop volgende 24 jaar zou hij een evangelie gaan schrijven, die zo
gigantisch, diepgaand en veelomvattend is, dat met recht gesproken kan worden
van een nieuwe openbaring. Tot het voornaamste werk van Jakob Lorber wordt gerekend
het 11- delig ‘Groot Johannes Evangelie’, waarin minutieus verslag wordt gedaan
van alles wat zich dagelijks rond Jezus afspeelde, dit gedurende de drie jaar
waarin hij zijn evangelie verkondigde tot aan zijn dood op 33 jarige leeftijd
aan het kruis. Het
Jacobus proto-evangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair
geweest en heeft in de toenmalige gekerstende wereld een zeer intensieve, maar
tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Doordat velen na de dood van
Jezus dit werk indertijd wilde bezitten, werd het werk destijds ontelbare malen
overgeschreven (drukwerk kende men nog niet) en in de toen populaire talen
vertaald. Deze popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van, dat
het Jacobus-evangelie reeds in het begin van de vierde eeuw, veelal niet meer
volgens de oorspronkelijk bedoelde versie onder de aandacht van de mensen kwam.
In het oecumenische concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus,
moest het derhalve mede met de ‘reïncarnatieleer’ apocrief worden verklaard.
Dat het evangelie als zodanig daadwerkelijk heeft bestaan, staat onomstotelijk
vast. Dit blijkt uit geschriften van de martelaar, filosoof en apologeet
Justinus (100-165 jr. na Chr.), van de grote godsdienstgeleerde Origenes
(185-254 jr. na Chr.) en van de vader
van de kerkgeschiedschrijving Eusebius van Caesare (263-340 jr. na Chr.). Thans
zijn er van het uit de canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts
enkele fragmenten terug te vinden in diverse bijbelmusea en in sommige oude
kloosterbibliotheken.
(In verband met de naderende kerst,
zal met name aan de periode rond de geboorte van Christus veel
aandacht besteed worden, de jaren daarna zullen in verhouding sneller
doorlopen worden. Dat er sowieso veel aandacht aan dit 'apocriefe' evangelie
wordt besteed is om de buitenwereld duidelijk te maken, dat de Bijbel in de
vele kerkelijke concilies vaak ten onrechte is gewijzigd of ten delen werd
herschreven. Hetgeen uiteindelijk ten koste ging van de authenticiteit van het
geschrift.)
Vervolg van
deel 1
De bevalling
en de overnachting in de grot.
De karavaan
met Jozef, Maria en de zonen van Jozef naderde gestaag de stad Bethlehem, doch
toen zij de stad bijna genaderd waren riep Maria op een gegeven moment
plotseling naar Jozef: ‘oh Jozef, kunnen we hier niet stoppen! Degene die in
mij is begint mij nu toch wel vreselijk te benauwen! Laten we daarom
stilhouden!’ Door deze plotselinge noodkreet van Maria werd Jozef volkomen
verrast, hij begreep dat wat nu te gebeuren stond, hij het meest van alles
vreesde. Hij liet onmiddellijk halt houden en Maria zei: ‘til mij alsjeblieft
van die ezel af, want wat in mij is wil er uit en ik kan de druk niet langer
weerstaan!’ Jozef was echter ten einde raad en zei: ‘om Godswil Maria, je ziet
toch dat hier nergens een herberg is, waar moet ik dan met je heen? Maria
antwoordde: ‘ kijk daar in die berg is een grot, het is nog geen honderd passen
van hier. Breng ons daar heen, ik kan onmogelijk verder!’ Vlug stuurde Jozef
zijn groep nu in de richting van de grot en tot zijn grote opluchting bemerkte
hij dat deze grot de herders uit de omgeving tot een soort noodstal diende. Er
lag her en der wat hooi en stro, waarvan Jozef onmiddellijk een noodbed voor
Maria liet maken. Toen dat noodbed klaar
was, bracht Jozef vlug Maria de grot in, waar zij op het noodbed plaats nam. Nu
Maria op dat noodbed wat geriefelijker kon liggen zei Jozef tegen zijn zoons:
‘de twee oudsten moeten nu bij Maria gaan waken en in geval van nood moeten
jullie haar zo goed mogelijk helpen’. Vooral jij Joël (Joses) jij hebt in het
verleden in Nazareth al eerder op dit soort dingen wat kijk gekregen. De andere
drie moesten de os en de ezels verzorgen en de ossenkar in de grot
onderbrengen, die daar ruim genoeg voor was. Na alles geregeld te hebben zei
Jozef tegen Maria ‘nu ga ik vlug de berg op om in Bethlehem een vroedvrouw te
zoeken.’ Hierna ging Jozef vlug de grot uit. Inmiddels was het al vrij laat
geworden, zodat in de schemering al de eerste sterren te zien waren. Maar Jozef
was nauwelijks de grot uit en beleefde plotseling een soort wonder. Het was
volgens Jozef alsof de wereld even ‘stilstond’. Hij zag verderop een groepje
werklui, daarvan verwijderd herders in het veld, een kudde schapen een kudde
bokken, zwermen vogels een bergbeek met zogenaamd stromend water. Maar alles
leek een ogenblik volkomen stil te staan. Het leek alsof alles op de aardbodem even
stil en levenloos was geworden, er was overal geen enkele beweging te zien. Maar
toen het visioen van Jozef voorbij was kwam er plotseling bergafwaarts een
vrouw naar hem toegelopen, die vroeg: ‘Man, waar wil jij zo laat nog naar toe?’
Jozef zei haar dat hij een vroedvrouw zocht omdat er in de grot een vrouw moest
baren. Waarop de vrouw verklaarde toevallig zelf een vroedvrouw te zijn. Jozef
vertelde van wat er allemaal voorgevallen was, ook het visioen van zojuist,
waarop de vrouw verbaasd en ongelovig reageerde. Waarop Jozef zei, ‘kom mee de
grot in en overtuig u met uw eigen ogen!’
Verschijningen
bij de grot en een visioen van de vroedvrouw.
De vroedvrouw
stemde daarin toe en ging met Jozef mee naar de grot. Maar toen zij vlak bij de
grot kwamen, verdween deze plotseling in een dichte wolk, zodat zij de ingang
niet konden vinden. Waarop de vroedvrouw zei: ‘mijn ziel maakt vandaag grootse
gebeurtenissen mee!’ Vanmorgen heb ik namelijk ook al een zeer wonderlijk
visioen gehad, waarin alles juist zo voorviel als ik het nu in werkelijkheid
zie gebeuren. U bent dezelfde man, die ik in dat visioen zag komen! Tevoren zag
ik ook al dat iedereen op heel de wereld midden in zijn bezigheden stilhield.
Precies zoals u het ook al zag! Ook de grot heb ik gezien waarover zich een
wolk spreidde. En met u sprak ik ook, zoals ik nu doe. En in de grot zag ik nog
veel meer wonderbare dingen. Daarom durf ik nu dan ook voor u en voor God te
getuigen: ‘er is aan Israël een groot geluk ten deel gevallen! Er is een
‘Redder’ gekomen, van boven gezonden en juist nu in deze tijd van grote nood!
Nadat de vroedvrouw dit getuigenis had gezegd, week de wolk van de grot terug
en vanuit de grot ‘sprong’ als het ware een geweldig licht Jozef en de
vroedvrouw tegemoet. Zo fel dat hun ogen het niet konden verdragen! Een moment
later begon het geweldig sterke licht wat dragelijker te worden en juist op het
moment dat het kindje voor het eerst de borst van de Moeder nam, werd het
kindje zichtbaar. Nu ging de vroedvrouw met Jozef mee de grot in. Zij bekeek
het kindje en diens Moeder en bevond dat heel de bevalling op wonderbaarlijke
wijze al volmaakt verlopen was. Daarom zei ze: ‘inderdaad, dit is werkelijk de
door alle profeten bezongen Verlosser’. Die reeds in de moederschoot vrij zal
zijn van alle ‘boeien en banden’, om daardoor aan te tonen dat Hij alle harde
wettelijke boeien verbreken zal. En dit heeft hoogstwaarschijnlijk te
betekenen, dat dit kindje eens als man, de wereld berechten zal naar maatstaven
van ‘Liefde en niet naar die van de Wet’! En tegen Jozef zei ze: ‘gelooft u mij
maar gerust, gelukkige man van deze vrouw, het is echt niet te geloven maar de
hele bevalling lijkt prima te zijn verlopen! En met moeder en kind is ook alles
uitstekend in orde! Maar laat mij nu maar vlug uit deze grot verdwijnen, want
het begint mijn gemoed te benauwen en ik besef, dat ik niet rein genoeg ben om
deze al te heilige nabijheid van mijn en uw God en Heer te kunnen verdragen! Toen
de vroedvrouw uit de grot kwam trof ze echter haar zuster Salome aan, die haar
vanwege het visioen die haar zuster ’s morgens aan haar verteld had, gevolgd
was. De vroedvrouw vertelde aan haar zuster dat het visioen zo juist volledig
door de feiten bevestigd was. Hetgeen door Salome met ongeloof werd beantwoord,
waarop de twee zusters de grot in gingen. Waarna er een aantal wonderbaarlijke
manifestaties plaatsvonden, waaronder de verschijning van een Engel des Heren.
En het verzoek van de Engel om over de gebeurtenissen voorlopig te zullen
zwijgen, opdat de Heer door woorden en daden van Zichzelf zal getuigen.
Lofzang van
de Engelen.
Omdat het
inmiddels al laat geworden was vroegen de zonen van Jozef: ‘Vader, we zijn
vermoeid van de reis en van alles wat er voorgevallen was, mogen wij nu met
zijn allen gaan slapen?’ Maar Jozef antwoordde: ‘kinderen, jullie zien toch wel
wat voor een grenzeloos grote genade ons allen ten deel gevallen is’. Blijf
liever nog wakker om gezamenlijk God te loven. Ga liever naar Maria om het
‘kindje’ te strelen en te liefkozen. Wie weet of jullie oogleden dan niet zo
gesterkt zullen worden, alsof jullie uren vast geslapen zouden hebben. Dit
deden Jozefs zonen en het ‘kindje’ glimlachte meteen tegen hen en strekte zijn
handjes naar hen uit, als had het hen als zijn broers aangenomen. Ze waren
allemaal stom verbaasd en zeiden: ‘nou, dit is vast geen gewoon kind, want wie
heeft er ooit meegemaakt dat iemand door een zo juist pasgeboren kindje al zo
verrukkelijk werd begroet?’ En bovendien voelen wij ons plotseling zozeer
gesterkt, alsof we ’s morgens volkomen verkwikt uit onze bedden stapten! Vervolgens
brachten de zonen op verzoek van Jozef de ezel en de os naar het ‘kraambed’,
alwaar de dieren uit eigener beweging al aan Maria’s hoofdeinde gingen liggen,
zodat ze over Moeder en kind heen konden ademen en hen daardoor behoorlijk
verwarmden. Hetgeen iedereen sterk deed verbazen over dit gedrag van de dieren.
Geleidelijk aan werd alles rustig in de grot totdat ongeveer een uur voor
zonsopgang, plotseling iedereen van buiten de grot prachtige lofzangen hoorden
zingen. Dadelijk stuurde Jozef zijn oudste zoon Joël naar buiten om te kijken
wat er aan de hand was. Joël ging daarop naar buiten en zag dat alle regionen
van heel het firmament om hem heen vervuld was door ‘myriaden’ lichtende
Engelen. Waarop Joël verbijsterd de grot in rende om te vertellen wat hij
gezien had. Direct ging iedereen naar buiten om allen zich hiervan te overtuigen.
En toen iedereen, behalve Moeder en kind, volop van dit schouwspel hadden
genoten, keerden zij allen opgewonden in de grot terug om ook Maria hiervan te
getuigen. Zij zeiden: ‘luister, jij zuiverste van alle maagden des Heren, wat
jij gebaard hebt moet waarlijk door de Heilige Geest zijn verwekt, want heel de
hemel getuigd daar uitgebreid van!’ Maar, hoe zal het met ons aflopen, nu de
hele wereld wel moet aannemen wat hier gebeurd is? Welk een machtige getuigenis
voor ons van de hemel uitstraalt, dat heb ik zojuist afgelezen van de verwonderde
gezichten van de vele herders, die hun blikken omhoog gericht hielden, zei
Jozef. Als eenstemmig zong iedereen mee met de machtige koren van de Engelen.
Hun gezang luidde: ‘Dauwt hemelen van Boven de Gerechtige! Vrede op aarde aan
de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aan God in den Hoge, aan Hem, die
komt in de Naam des Heren!’ Maria, de hele wereld kon dit nu horen en zien, men
zal dus nu wel komen om ons te vervolgen, zei Jozef. Zodat we moeten vluchten
door dalen en over bergen! Zo vlug we maar enigszins kunnen, zullen we van hier
moeten vertrekken, dat wil zeggen, zodra we zijn geregistreerd. Maar Maria zei
echter: ‘je kunt toch wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan! We moeten
alles maar aan de Heer overlaten. Hij heeft ons tot hier geleid en beschermd,
dat zal Hij dus zeker wel verder blijven doen!
De Engelen.
Nauwelijks
had Maria haar woorden gesproken, of daar stonden reeds twee Engelen voor de
grot. Zij waren de leiders van een groep herders en ze toonden de herders, dat
daar ‘Degene’ geboren was, tot wie hun lofzangen gericht waren geweest.
Vervolgens gingen de herders de grot binnen. Ze knielden voor het ‘kindje’ neer
en aanbaden het. En ook de Engelen kwamen met hele scharen tegelijk om het
‘kindje’ te aanbidden! Vol verbazing keken Jozef, zijn zoons en de twee
aanwezige vrouwen op naar Maria en het ‘kindje’ en Jozef sprak: ’oh mijn God,
wat gebeurt er nu weer?! Hebt U dan Zelf in dit pasgeboren kind een fysiek
lichaam aanvaard?! Hoe zou het anders kunnen dat Het aanbeden wordt, zelfs door
Uw heilige Engelen? Maar Heer, als U nu hier bent, hoe zit het dan met de
Tempel in Jeruzalem en met het ‘Allerheiligste’ in de Tempel? Nu kwam er een
Engel naar voren, die zei tot Jozef: ‘stel maar geen vragen en wees maar niet
bezorgd, want de Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel waarop zijn
erbarmen wordt getoond!’ Hij heeft nu Zijn volk bezocht, zoals Hij had
voorspeld door Zijn kinderen, Zijn knechten en door Zijn profeten! Wat hier voor
je ogen plaatsvindt gebeurt volgens Zijn Wil en Hij is Heilig, ja meer dan
Heilig! De Engel ging vervolgens van Jozef weg om opnieuw het ‘kindje’ te
aanbidden. Dat nu al de aanwezigen, die hem aanbaden met gespreide handjes
toelachte. Toen de zon tenslotte opkwam, verdwenen de Engelen maar de herders
bleven nog en trachtten van Jozef te weten te komen, hoe zoiets kon zijn
gebeurd. Doch, Jozef zei hun: ‘lieve mensen, zo wonderlijk als het gras groeit
uit de aarde, zo is ook dit wonder gebeurd!’ Wie immers weet hoe het gras
groeit en hoe de hele natuur tot groei en bloei kan komen? Evenmin weet ik over
dit wonder iets te vertellen! God heeft het kennelijk zo gewild, dat is alles
wat ik ervan zeggen kan. Met deze uitleg waren de herders tevreden, zodat zij
Jozef verder niets meer vroegen. Ze gingen nu weg en wat later brachten ze voor
Maria allerlei versterkende middelen.
Bezorgdheid
over de registratie.
Toen de zon
al ruim een uur aan de hemel stond, vroeg Jozef aan de vroedvrouw, die met haar
zus Salome uiteraard nog aanwezig waren. ‘Luister, vriendin en zuster uit
Abraham, Izaak en Jacob, over die registratie zit ik heel erg in!’ Maar waar in
de stad Bethlehem zitting wordt gehouden weet ik niet. Het lijkt mij daarom het
beste, dat Salome hier bij Maria blijft en dat jij met mij en mijn zoons
meegaat naar de Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft. Als we vroeg
zijn, komen we wellicht eerder aan de beurt. En de vroedvrouw zei: ‘man, vol
genade, dat treft! Die hoofdman ‘Cornelius’ uit Rome woont namelijk tijdelijk
bij mij in huis, een van de eerste huizen van de stad’. Hij houdt daar ook
kantoor. Hij is voor ons weliswaar een heiden, maar overigens is hij een goed
en rechtschapen man. Ik zal wel alleen naar hem toegaan en hem alles vertellen,
behalve dan van de wonderen en van wat hier vannacht allemaal plaats gevonden
heeft. Dan zal de zaak wel gauw voor elkaar zijn. De vroedvrouw ging op pad en
ze vond de hoofdman Cornelius, een jonge man die graag uitsliep nog te ruste.
Ze vertelde hem alles wat hij weten moest. Cornelius stond meteen op, sloeg
zijn toga om en zei tegen zijn hospita: ‘beste vrouw, ik geloof alles wat je
zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan, omdat ik daartoe een bijzonder
sterke aandrang voel’. Volgens jouw verhaal is het dichtbij, zodat ik dan ook
best op tijd nog achter mijn bureau kan zitten. Breng mij er dus maar meteen
naar toe! Daar was de vroedvrouw blij mee en dus bracht ze de haar bekende
brave en nog jonge Romeinse hoofdman erheen. Toen ze beiden voor de grot
stonden, zei hij: ‘oh vrouw, hoe ongedwongen ga ik in Rome tot mijn Keizer en
hoe moeilijk is het mij om hier in deze grot binnen te gaan’! Hier moet wel
iets bijzonders aan de hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt, jij bent
immers een goede Jodin! Maar de vroed vrouw zei: ‘waarde hoofdman, als u hier
nog even voor de grot wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan en u
zeggen hoe of wat er aan de hand is’. Zij ging dus naar binnen en vertelde aan
Jozef dat de hoofdman persoonlijk meegekomen was en buiten stond te wachten. Jozef
geroerd door de mededeling en zeer vereert van het feit dat de hoofdman
persoonlijk meegekomen was, spoedde zich nu met de vroedvrouw naar buiten en
viel Cornelius te voet met de woorden: ‘gemachtigde van de grote keizer erbarm
u over mij, arme grijsaard’. U moet namelijk weten, dat mijn nog jonge vrouw
die mij door het lot in de Tempel werd toegewezen, hier ter plaatse vannacht haar
kind heeft gebaard en dat terwijl ik hier gisteren pas was aangekomen. Zodat ik
mij niet direct bij u kon melden. Terwijl Cornelius Jozef wat geruststelde zei
hij: ‘maar beste man, waar maak jij je nu toch zorgen over’? ‘Laat me liever
even binnen, dan kan ik zien hoe u hier bent ondergebracht’. Nu bracht Jozef
Cornelius de grot binnen. Toen Cornelius zag hoe het ‘kindje’ hem toelachte,
was hij over dit gedrag van de pasgeboren baby zeer verbaasd. Hij zei: ‘bij
Zeus, dit is een volstrekt unicum! Ik voel mij als herboren, nooit eerder heb
ik me zo rustig en blij gevoeld’! Ik neem vandaag een vrije dag en blijf voor
de rest van de dag jullie gast.
Cornelius
vragen over de hele gang van zaken en Jozef in verlegenheid gebracht.
Nadat de
familie en de hoofdman elkaar uitgebreid de juiste beleefdheden hadden
uitgewisseld, zoals dat in die tijd gebruikelijk was, zei Jozef: ‘beste
hoofdman wat hier sinds gisteren is voorgevallen was allemaal buitengewoon
uniek, was het maar mogelijk om u te overtuigen van het absoluut unieke van het
wezen van onze God’. Hoe graag zou ik dat dan over hebben voor uw eeuwig heil!
Ik merk dat u onze taal voldoende machtig bent, daarom zou ik u aanraden ergens
onze heilige boeken te lezen, want daarin zult u feiten vinden, die u in de
grootste verbazing zullen brengen! Doch Cornelius antwoordde, dat heb ik al reeds
gedaan en daarbij ben ik onder andere op een voorspelling gestoten, waarin de
Joden een nieuwe koning werd beloofd. Zeg mij of je weet wanneer die koning
volgens jouw informatie dan wel zal komen en vanwaar? Hierdoor werd Jozef enigszins
in verlegenheid gebracht en zei daar even later op: ‘uit de hemel zal die
Koning komen als de Zoon van de Eeuwige God’! Zijn Rijk zal niet van deze Aarde
zijn, maar van de wereld der ‘geesten’, van die van de Waarheid! Nu zei
Cornelius dat begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat die Koning van jullie uit
een maagd en in een stal geboren zal worden en wel in de omgeving van deze
stad. Hoe moet ik dat verklaren? Waarop Jozef zei: ‘kijkt u eens naar dit
meisje en haar pasgeboren, u zult daar dan wel vinden wat u zoekt’! Cornelius
deed dat nu en nam Maria en het ‘kindje’ nauwkeurig op met de bedoeling om in
haar en in Hem de toekomstige koning der Joden te ontdekken. Ook vroeg hij uitgebreid
hoe Maria zo vroegtijdig zwanger geworden was. En van Tempel dienares zo snel
de vrouw van Jozef geworden was?. Vervolgens vertelde Maria alles wat hij weten
wilde tot grote verbazing en groot ongeloof van Cornelius. Daarop wende Cornelius
zich tot de twee vrouwen, waaronder ook Salome. Salome die mede met haar zuster
als vroom bekend stonden antwoordde: ‘als u ons niet wilt geloven, ga dan naar
buiten en kijk naar de zon’! Vier uur is die al op en toch staat ze nog in het
oosten en ze waagt het niet verder te gaan langs haar baan. Cornelius ging nu
naar buiten en kwam terstond weer terug en zei toen stomverbaasd: ‘werkelijk je
hebt gelijk’! Als dit met het gezin verband houdt, dan gehoorzaamt zelfs onze
god ‘Apollo’ hen! Dan zou hier de machtigste van alle goden ‘Zeus’ zelf, bij
betrokken moeten zijn. En dan zou de geschiedenis van ‘Deucalion’* zich wel
eens kunnen gaan herhalen. In welk geval ik er de Keizer van Rome onmiddellijk van
in kennis zal moeten stellen! Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen
twee machtige Engelen. Hun gezichten straalden als de Zon en hun kleding was
gelijk als de bliksem! Zij zeiden: ‘Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet
je zwijgen, zelfs tegenover jezelf anders ga je met Rome en al nog heden ten
dagen ten onder’! Nu werd Cornelius door
grote schrik bevangen. De beide Engelen verdwenen van het een op het andere
moment en Cornelius wende zich tot Jozef en zei: ‘maar man, hier is eindeloos meer
dan een aanstaande Koning der Joden aanwezig’. Hier is Hij, die gebiedt over
hemel en hel. Ik kan maar beter weg gaan, want ik ben het niet waardig mij zo
dicht in Gods nabijheid te verkeren!
· Deucalion, zoon van Prometheus, een
Thessalonische koning die met zijn gemalin Pyrrha bij de zondvloed gespaard
bleef.
Inspiratie: De jeugd van Jezus, Jakob Lorber. Het Internet.
Inspiratie: De jeugd van Jezus, Jakob Lorber. Het Internet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten