zondag 24 november 2013

Jeschua deel 7


Wat voorafging

Het Jacobus-evangelie over de jeugd van Jezus.

Jacobus, een van de vier zonen uit het eerste huwelijk van Jozef, heeft dit evangelie tijdens het leven van Jezus opgetekend. Doch na enige eeuwen is dit destijds zeer populaire ‘proto-evangelie’ door de vele overschrijvingen ervan zozeer verminkt geraakt, dat de oorspronkelijke tekst naderhand niet meer als authentiek verklaard kon worden. Met als gevolg dat dit geschrift in 325 na Christus uit de canon van het toenmalige H. Schrift werd geschrapt. In het jaar 1843 werd de originele tekst van dit evangelie door middel  van de ‘innerlijk’ stem rechtstreeks gedicteerd aan Jakob Lorber (1800-1864), een eenvoudige musicus uit Stiermarken in Oostenrijk. Vanaf 1840 werd Jakob Lorber plotseling geconfronteerd met deze ‘stem’, die uit het niets verscheen en hem opdroeg de pen te nemen. In de daarop volgende 24 jaar zou hij een evangelie gaan schrijven, die zo gigantisch, diepgaand en veelomvattend is, dat met recht gesproken kan worden van een nieuwe openbaring. Tot het voornaamste werk van Jakob Lorber wordt gerekend het 11- delig ‘Groot Johannes Evangelie’, waarin minutieus verslag wordt gedaan van alles wat zich dagelijks rond Jezus afspeelde, dit gedurende de drie jaar waarin hij zijn evangelie verkondigde tot aan zijn dood op 33 jarige leeftijd aan het kruis. Het Jacobus proto-evangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest en heeft in de toenmalige gekerstende wereld een zeer intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Doordat velen na de dood van Jezus dit werk indertijd wilde bezitten, werd het werk destijds ontelbare malen overgeschreven (drukwerk kende men nog niet) en in de toen populaire talen vertaald. Deze popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van, dat het Jacobus-evangelie reeds in het begin van de vierde eeuw, veelal niet meer volgens de oorspronkelijk bedoelde versie onder de aandacht van de mensen kwam. In het oecumenische concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve mede met de ‘reïncarnatieleer’ apocrief worden verklaard. Dat het evangelie als zodanig daadwerkelijk heeft bestaan, staat onomstotelijk vast. Dit blijkt uit geschriften van de martelaar, filosoof en apologeet Justinus (100-165 jr. na Chr.), van de grote godsdienstgeleerde Origenes (185-254  jr. na Chr.) en van de vader van de kerkgeschiedschrijving Eusebius van Caesare (263-340 jr. na Chr.). Thans zijn er van het uit de canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in diverse bijbelmusea en in sommige oude kloosterbibliotheken.

Vervolg van deel 6

De jonge houthakker opgewekt uit de dood. 

Toen Jeschua ruim zes jaar oud was had de buurvrouw Salome eens een boom, die al ver heen was, laten omhakken om hem daarna door haar knechten te laten stukzagen en tot hout te laten kappen, dat ze dan als brandhout wilde gebruiken. Bij deze gelegenheid pochte een jonge knecht hevig op zijn ijver en zei tegen drie makkers: ‘als jullie dat hakwerk door mij laat doen, dan ben ik net zo vlug klaar als jullie met zijn drieën’! Zijn maats gunden dat werk toen maar al te graag. Nu pakte hij zijn scherpe bijl en hakte er met grote ijver op los. Maar in zijn overmoed sloeg hij een keer mis, waarbij hij in plaats van de boom zijn voet raakte, die hij van de teen tot de hiel in tweeën spleet. Hij viel op de grond en schreeuwde om hulp. Nu drong weliswaar iedereen dadelijk om hem heen, maar er was niemand die verbandmiddelen bij zich had. Met als gevolg dat de jongen doodbloedde. Nu had men ook in het nabij gelegen huis van Jozef het geschreeuw en gekerm gehoord, zodat ook Jeschua er direct heen holde. Hij drong tussen de omstanders door tot hij bij de inmiddels overleden knecht stond. Snel greep Jeschua de gespleten voet van de dode en drukte die krachtig aaneen en genas die meteen. Toen de voet aldus genezen was, greep hij de hand van de dode man en zei: ‘luister, jij ijdele jonge kerel, sta op en ga verder met houthakken’! Maar je ijdelheid moet je voor de toekomst wel de baas blijven, zodat je nooit méér werk op je neemt dan je aankunt. Dan zal je je in de toekomst beter kunnen behoeden tegen dergelijke ongelukken. Je makkers hebben hun werkkracht ook van God gekregen, zodat je die nooit en te nimmer ten schande mag maken! Nu kwam de jonge knecht weer volkomen hersteld en krachtig overeind en zette het houthakken voort. De aanwezigen vielen echter allen op hun knieën en zeiden: ‘de kracht Gods zij in jou geloofd en geëerd, want de Heer heeft je al op zeer jeugdige leeftijd met alle goddelijke kracht vervuld’! Maar Jeschua hoefde niet geëerd en geloofd te worden en liep weer vlug naar huis. Want het ging hem niet om menselijk eerbetoon.

Maria’s dierbare ‘heilige’ kruik in stukken gebroken.

Acht dagen na het bovenbeschreven wonder was er een incident met de waterkruik van Maria. Maria was namelijk nog steeds in het bezit van de kruik, waarin zij water had gehaald toen de Engel haar de blijde boodschap van haar zwangerschap bracht. Zij was op deze kruik zo bijzonder gesteld, dat ze hem zelfs als een heilig voorwerp vereerde. Zij had er zelfs bezwaar tegen als iemand uit die kruik wilde drinken. Maria was bezig met het wassen van linnengoed, waarvoor ze schoon water nodig had. Maria ging naar Jeschua, die om het huis aan het spelen was en zei tegen hem: ‘je zou best eens een kruik met schoon water voor mij kunnen halen, hier heb je de door jouzelf geheiligde kruik daarvoor’! Jeschua nam de kruik aan en liep ermee naar de waterbron, waar Jozef juist met de andere kinderen, waaronder een van de geadopteerde meisjes een karweitje verrichtte. Jeschua stootte bij de bron de kruik per ongeluk een beetje te hard tegen een steen en daar lag toen de kruik in vele scherven op de grond. Een van de meisjes had dat gezien en zei: ‘oh wee, toch! Nu zal je het hebben, de heilige kruik van Maria is naar de maan’! Wat zal je moeder nu huilen! Jij kunt je daar alvast op verheugen zeg! Het scheen echter dat die opmerking Jeschua wat hinderde en zei tegen het meisje: ‘gaat het jou wat aan wat ik doe’? Zie jij maar dat je klaarkomt met je spinwerk! Ik weet best hoe ik Maria ondanks die gebroken kruik, voldoende water kan brengen! Dat wil ik dan wel eens zien zei het meisje. Nu pakte Jeschua aanstonds zijn kleine rode mantel bij de vier punten bijeen, schepte er water in en droeg dat zonder een druppel te verliezen, naar huis en naar Maria. Dit was zo een wonderlijk gezicht, dat ze nu allemaal achter hem aan kwamen. Toen Maria dat zag, schrok zij hevig en zei: ‘maar kind toch, wat is er met mijn kruik gebeurd’? Jeschua antwoordde: ‘nou kijk, die heilige kruik was mij allang een doorn in het oog! Ik probeerde daarom haar wonderkracht aan een steen.. en toen bleek die er niet te zijn, zodat ze direct in stukken brak’!  Maar ik dacht, waar ‘Ik’ ben is toch veel belangrijker dan zo’n domme kruik, die immers niets anders is dan andere kruiken!. Daar had de bedroefde Maria geen antwoord op, maar grifte zij deze woorden wel diep in haar hart. En het meisje zei nu dan ook maar niets meer, want zij had Jeschua erg lief. Waarop een ieder maar weer met zijn of haar eigen werk aan de gang ging.

Wonderbaarlijke oogstzegen.

Inmiddels waren er twee jaar verstreken zonder dat er verder bijzondere dingen gebeurde. Toen Jeschua dus nu acht jaar was, tekenden zich de voortekenen af van een zeer slecht oogstjaar, want er trad een periode van grote droogte in, waardoor al het gewas verdorde. Reeds was het al in de maand juli dat er nog nergens iets groens te zien was. Men was wel verplicht om veelvuldig vee te slachten, als men niet voor veel geld hooi en graan uit Egypte of klein Azië wilde invoeren. Jozefs gezin leefde voornamelijk van de vissen, die Jonatha (een kennis uit Egypte, die bij het meer van Galilea nu als visser werkte, wat niet zover van Nazareth af lag) hun wekelijks toezond. Terwijl hij zijn huisdieren voerde met schelfgras, dat Jonatha hem ook deed toekomen. Pas tegen het einde van de maand juli vertoonden zich af en toe wolken aan de hemel en begon het hier en daar een beetje te regenen. Toen sprak Jozef tot zijn vier oudere zoons: ‘spannen jullie de ossen maar voor de ploeg, dan zullen we in ’s Hemelsnaam toch maar wat tarwe gaan zaaien. Wie weet, wellicht zegent de Heer dat toch nog, omdat wij immers Hem tot onze zoon en broeder mogen rekenen. Die Hij in de wereld gezonden heeft! Weliswaar heeft Jeschua nu al gedurende twee jaar weinig ‘tekenen’ meer gedaan, zodat wij daarvoor zijn ‘verhevenheid’ feitelijk al een beetje begonnen te vergeten. Maar wie weet of dit slechte jaar niet het gevolg is van onze vergeetachtigheid jegens Hem, die op zo’n heilige wijze van ‘boven’ tot ons kwam? Nu stapte de achtjarige Jeschua op Jozef toe en zei: ‘goed vader Jozef, jullie hebben Mij kennelijk nog niet vergeten, daarom zal ik met jullie mee gaan om de tarwe in de voren te leggen’. Jozef was daar erg blij mee, terwijl Maria en ook de anderen zeiden: ‘ja, fijn als de lieve Jeschua gaat zaaien, dan zal dat zeker een rijke oogst opleveren’! En Jeschua zelf zei, eveneens lachend: ‘ja, die mening ben ik ook toegedaan, er zal heus geen zaad van Mij tevergeefs op dit aardrijk vallen’! Nu werd de akker dus klaar gemaakt en werd er met man en macht gezaaid, wat in een halve dag gebeurd was. Kort nadien viel er onverwacht rijkelijk veel regen, waardoor de tarwe krachtig ontkiemde en zoals het met een zomervrucht doorgaans het geval kan zijn, werd deze in drie maanden tijd zo rijp als men zich maar wensen kon. En toen bleek ook dat de aren, die rechtstreeks door Jeschua gezaaid waren, gemiddeld vijfhonderd korrels bevatten, terwijl die van Jozef en de zijnen er maar dertig tot veertig telden. Iedereen was daarover al hogelijk verwonderd, maar Gods zegen toonde zich pas volledig, toen het graan op de dorsvloer was uitgedorst. Want uit het ene mud tarwe, dat gezaaid was oogstte men precies duizend mud! Een oogst die nog nooit iemand had meegemaakt! Nu Jozef over zo’n geweldige oogst beschikte, hield hij zeventig mud voor zichzelf, terwijl hij negenhonderddertig mud onder de buren verdeelde. En zo was men in de wijde omtrek door deze wonderbaarlijke oogst geholpen. Veel buren kwamen naar aanleiding daarvan naar Jozef ’s huis, om de kracht Gods in de jonge Jeschua te loven en te prijzen. Maar Jeschua zei tegen hen: ‘Liefde is beter dan lof en echte vreze des Heren, is beter dan brandoffers’! En maande hen om beter God en hun naasten te beminnen dan Jeschua persoonlijk!.

Jeschua op school in moeilijkheden met een onderwijzer.     

Toen Jeschua drie jaar was had hij al eens een discussie met een ‘bevriende’ onderwijzer in Nazareth gehad, die precies wilde weten waar hij al die ‘slimheid en kennis’ vandaan had gehaald. Jeschua antwoordde toen dat zijn kennis aangeboren was, wat de onderwijzer toen sterk betwijfelde. En dat toen de onderwijzer de Joodse ‘Wijzen’ tot dan toe ook nog achterstelde bij de Griekse filosofen en dat er nadien nooit meer een Joodse wijsgeer was opgestaan, antwoordde hij: ‘besef dat de Joodse Wijzen spraken uit God, terwijl de Grieken redeneerden uit deze wereld’. Doordat gij nog zo volledig vol bent van de ‘geest van deze wereld’ en tegelijk zo leeg aan de geest Gods, komt het dat ge meer begrijpt van wereldse zaken dan van echte Goddelijke zaken! Waarop de onderwijzer toen geen antwoord meer kon bedenken en beledigd er van doorging. Nadien had Jeschua geen school van binnen meer gezien, wat de buren in de wijde omtrek opgevallen was en er vaak afkeurend over spraken. Nu Jeschua tien jaar oud was, zei Jozef op een zekere dag tegen Maria: ‘de lieden hier in de buurt smaden ons omdat wij Jeschua helemaal zonder school laten opgroeien, terwijl hij toch zulke geweldige talenten heeft en zo’n grote aanleg’! Ik weet wel dat Jeschua totaal geen school nodig heeft, maar om de buren het zwijgen op te leggen, zou ik hem toch maar liever op school willen doen. Nu dat er in Nazareth dan toch twee nieuwe scholen in de stad bijgekomen zijn, waarvan men zegt dat de leraren daar erg bekwaam zijn, zou ik het wel met de een of de ander willen uitproberen. Maria zag dat ook wel in en ging er mee akkoord om Jeschua maar eens op school te doen. De nieuwe onderwijzer die inmiddels al over de bijzondere eigenschappen van Jeschua had gehoord, stemde er mee in om voorlopig Jeschua bij hem in de kost te doen (wat in die tijd vaak gebruikelijk was). Gedurende de eerste drie dagen was Jeschua nog vrij in alles, pas de vierde dag nam de leraar hem mee de klas in. Daar leidde hij hem naar het schoolbord en schreef het hele alfabet voor hem op, om het daarna uitvoerig uit te leggen. Maar Jeschua deed net alsof hij van de uitleg niets begreep en gaf geen antwoord. Dit ging zo drie dagen door totdat de vierde dag de onderwijzer zijn geduld verloor en van Jeschua antwoord eiste met als bedreiging een flinke straf. Nu zei Jeschua: ‘als u echt een leraar bent en als u de lettertekens werkelijk beheerst, zegt u mij dan eens wat de oorspronkelijke betekenis is van de ‘alfa’, dan zal ik u vertellen wat de ‘bèta’ betekent’! Nu werd de leraar kwaad en hij sloeg Jeschua met de aanwijsstok op diens hoofd. Jeschua antwoordde toen: ‘ik ben hier niet om slaag te krijgen en dat is dan ook niet de goede manier om mensen te onderwijzen en te vormen’. Wat mij betreft mag u ‘stom’ worden en idioot bovendien, omdat u mij hebt geslagen in plaats van mij een passende verklaring te geven! En de leraar zakte ter plekke in elkaar en omdat hij begon te razen en te tieren, moest hij gebonden naar een ander vertrek worden gebracht. Jeschua ging dadelijk naar huis en zei tegen Jozef: ‘als ik weer naar school moet, dan verzoek ik toch wel om een andere leraar, een die niet in de klas komt met een stok in zijn hand’. Deze leraar moet nu zijn misdragingen tegenover mij uitboeten! Jozef en Maria besloten vervolgens om Jeschua niet meer uit handen te geven, want hij kastijdt iedereen die niet naar zijn zin is! Hetgeen geschiedde.

Gesprek thuis met de leraar van de andere school.

Na verloop van enkele weken kwam nu de tweede nieuw gevestigde leraar van de andere school een vriendschappelijk bezoek afleggen. Jozef had als aannemer voor zijn klaslokaal namelijk verscheidene nieuwe banken, stoelen en een tafel gemaakt. Waarna er een zekere vriendschap tussen Jozef en de nieuwe leraar was ontstaan. Thuis bij Jozef vroeg deze leraar of Jeschua op een andere school had leren lezen en schrijven. Jozef gaf als antwoord: ‘broeder, ik heb het al met een paar leraren geprobeerd, maar die konden beiden met hem niets beginnen’! Als Jeschua iets niet zint dan is één woord van hem al voldoende om zo’n leraar op de meest ontzettende wijze te straffen! De nieuwe leraar zei: ‘ja, het hele verhaal is mij inmiddels volledig bekend, maar die man stond bij zijn leerlingen dan ook bekend als een ware tiran’! Ik zou Jeschua op een andere wijze onderricht geven. Nu sprak Jeschua die bij het gesprek aanwezig was: ‘wat zou u mij dan wel allemaal willen leren’? Ik zou jou heel vriendelijk en prettig onderwijs willen geven in lezen en schrijven en je vervolgens leren de ‘Schrift’ te begrijpen. Nu zei Jeschua: ‘goed, als u iets van de Schrift bij u hebt, dan zal ik een bewijs leveren van wat ik kan’! Direct trok de leraar een boekrol uit zijn wijde mantelzak, die hij aan Jeschua ter hand stelde. Nu begon Jeschua direct met het voorlezen van die boekrol en die  bovendien te verklaren op een wetenschappelijke wijze, die alle aanwezigen in de kamer met inbegrip van de leraar, in zeer hoge mate verbaasde! Toen de leraar dit alles hoorde zei hij: ‘oh Heer, wees mij arme zondaar genadig en barmhartig, want deze jongen kan geen mens van deze wereld zijn’! Nu beste Jozef, begrijp ik maar al te goed dat geen leraar het met deze jongen kan uithouden! Deze knaap weet trouwens meer dan alle leraren van de hele wereld samen! Houdt hem dan maar rustig thuis. Dit oordeel beviel Jeschua zodanig dat hij zei: ‘omdat u zo eerlijk bent en om uwentwille moet nu ook die andere leraar maar weer genezen, het zij zo’! Maar u moet dan wel zo eerlijk blijven als u nu bent, dan zult u ook steeds en blijvend een goede leraar zijn, Amen! Nu verwijderde Jeschua zich uit de kamer en ook de leraar nam spoedig afscheid van Jozef en Maria. En op het zelfde moment dat Jeschua zijn woorden had uitgesproken was de ‘bezeten’ leraar op slag weer genezen. Vervolgens bezocht Jeschua nadien nooit meer een school.



Inspiratie: De jeugd van Jezus, Jakob Lorber.

   

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten